Language of document : ECLI:EU:F:2007:143

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

12 juli 2007

Zaak F‑143/06

Donato Continolo

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Pensioenen – Overdracht van pensioenrechten – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 3 januari 2006 houdende toewijzing en afwikkeling van verzoekers pensioenrechten, voor zover de periode van 11 juni 1981 tot 1 maart 1983 die hij als verlof om redenen van persoonlijke aard heeft doorgebracht, slechts wordt meegerekend voor één jaar, vijf maanden en zes dagen in plaats van voor één jaar, acht maanden en twintig dagen, alsmede van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 5 september 2006 houdende afwijzing van verzoekers klacht tegen het besluit van 3 januari 2006.

Beslissing: Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Gelijkheid van grond en voorwerp van klacht

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

Op grond van artikel 91, lid 2, van het Statuut is een beroep alleen ontvankelijk indien eerst bij het tot aanstelling bevoegd gezag een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut tegen het bezwarend besluit is ingediend, binnen de in dat artikel voorziene termijn van drie maanden.

Het beroep van een ambtenaar tegen een besluit van de administratie houdende vaststelling van zijn pensioenrechten is niet-ontvankelijk, wanneer de voorafgaande klacht was ingediend tegen een later besluit van de administratie houdende afwijzing van zijn verzoek om met terugwerkende kracht aan de communautaire pensioenregeling bij te dragen. Voor zover het beroep tegen het eerste besluit is gericht, is het immers niet voorafgegaan door een klacht met hetzelfde voorwerp en voldoet het dus niet aan de vereisten van artikel 91, lid 2, van het Statuut. Gesteld dat de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de berekening door de administratie van verzoekers pensioenrechten, kan worden geacht eveneens de wettigheid van het eerste besluit in geding te brengen en derhalve kan worden aangemerkt als subsidiair tegen dat besluit gericht, dan nog had deze binnen de statutaire termijn moeten worden ingediend.

(cf. punten 18 en 22-24)