Language of document : ECLI:EU:F:2014:245

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE (Tweede kamer)

13 november 2014 (*)

„Openbare dienst – Procedure voor de selectie en aanstelling van de uitvoerend directeur van een regelgevend agentschap – Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) – Selectieprocedure in twee fasen – Preselectie binnen de Commissie – Benoeming door de raad van bestuur van het EMA – Verplichting voor de raad van bestuur van het EMA om uit de door de Commissie geselecteerde kandidaten de uitvoerend directeur te kiezen – Beroep tot nietigverklaring – Samenstelling van het preselectiecomité – Cumulatie van de functie van lid van het preselectiecomité en die van lid van de raad van bestuur van het EMA – Kandidaten die lid van de raad van bestuur van het EMA zijn en op de lijst van door de Commissie geselecteerde kandidaten zijn geplaatst – Benoeming van een kandidaat die lid van de raad van bestuur van het EMA is – Verplichting tot onpartijdigheid – Schending – Nietigverklaring – Beroep tot schadevergoeding – Immateriële schade die kan worden losgekoppeld van de onrechtmatigheid waarop de nietigverklaring is gebaseerd – Bewijs – Geen”

In zaak F‑2/12,

betreffende een beroep ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan,

Emil Hristov, wonende te Sofia (Bulgarije), vertegenwoordigd door M. Ekimdjiev, K. Boncheva en G. Chernicherska, advocaten,

verzoeker,

tegen

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Currall en D. Stefanov, vervolgens door J. Currall en N. Nikolova, als gemachtigden,

en

Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), aanvankelijk vertegenwoordigd door V. Salvatore en T. Jablonski, vervolgens door J. Currall en N. Nikolova, als gemachtigden,

verweerders,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. I. Rofes i Pujol (rapporteur), president, K. Bradley en J. Svenningsen, rechters,

griffier: J. Tomac, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 oktober 2013,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het Gerecht op 9 januari 2012, verzoekt E. Hristov, ten eerste, om nietigverklaring van verschillende besluiten die de Europese Commissie heeft vastgesteld in het kader van de procedure voor de selectie van de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en van het besluit van de raad van bestuur van het EMA van 6 oktober 2011 tot benoeming van deze uitvoerend directeur en, ten tweede, om vergoeding van de immateriële schade die zou zijn geleden als gevolg van de vaststelling van deze besluiten.

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 64, lid 1, van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136, blz. 1), bepaalt:

„De directeur wordt op voorstel van de Commissie door de raad van beheer voor vijf jaar benoemd op basis van een lijst van kandidaten die de Commissie opstelt nadat in het Publicatieblad van de Europese Unie en elders een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling is bekendgemaakt. Voordat hij wordt benoemd, wordt de door de raad van beheer voorgedragen kandidaat onverwijld verzocht voor het [...] Parlement een verklaring af te leggen en alle vragen van de parlementsleden te beantwoorden. [...]”

3        In artikel 65 van verordening nr. 726/2004 wordt bepaald:

„1.      De raad van beheer bestaat uit een vertegenwoordiger per lidstaat, twee vertegenwoordigers van de Commissie en twee vertegenwoordigers van het [...] Parlement.

[...]

De benoeming van de leden van de raad van beheer geschiedt zodanig dat de hoogste graad van bekwaamheid, een uitgebreide relevante deskundigheid en een zo breed mogelijke geografische spreiding in de Europese Unie verzekerd zijn.

2.      De leden van de raad van beheer worden benoemd op grond van hun relevante managementkwaliteiten en, in voorkomend geval, ervaring op het gebied van geneesmiddelen voor menselijk of diergeneeskundig gebruik.

3.      De lidstaten en de Commissie benoemen hun leden in de raad van beheer alsmede een plaatsvervanger die het lid bij diens afwezigheid vervangt en in zijn plaats stemt.

[...]

7.      De raad van beheer stelt zijn reglement van orde vast.

[...]”

4        Artikel 66 van verordening nr. 726/2004 bepaalt dat de raad van beheer van het EMA de uitvoerend directeur benoemt.

5        In artikel 75 van verordening nr. 726/2004 wordt bepaald:

„Het personeel van het [EMA] is onderworpen aan de verordeningen en regelingen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. Het [EMA] oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die aan het tot aanstelling bevoegd gezag zijn verleend.

De raad van beheer stelt in overleg met de Commissie de nodige uitvoeringsbepalingen vast.”

6        Overeenkomstig artikel 65, lid 7, van verordening nr. 726/2004, heeft de raad van bestuur van het EMA op 13 december 2007 zijn reglement van orde vastgesteld, dat nadien verscheidene malen is gewijzigd. In de versie van het reglement van orde van 10 december 2009, die op het geding van toepassing is, bepaalt artikel 11, lid 3:

„De leden [van de raad van bestuur] leggen tijdens elke vergadering een verklaring af over elk bijzonder belang dat geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid met betrekking tot de agendapunten. Deze informatie wordt beschikbaar gesteld voor het publiek.”

7        De richtsnoeren SEC(2009) 27/2 van de Commissie van 12 januari 2009 voor de selectie en de benoeming van directeuren van communautaire agentschappen, uitvoerende agentschappen en gezamenlijke ondernemingen (hierna: „richtsnoeren”), leggen de verschillende fasen vast van de selectieprocedure voor directeuren voor het grootste deel van de agentschappen van de Europese Unie. Voor regelgevende agentschappen als het EMA bepalen zij dat de uitvoerend directeur door de raad van bestuur worden benoemd op basis van een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.

8        Punt 7 van de richtsnoeren, met het opschrift „Preselectie”, bepaalt:

„In standaardgevallen waarin de Commissie de [‚]shortlist[ʼ] van kandidaten dient op te stellen [...], wordt de preselectieprocedure uitgevoerd door een preselectiecomité, dat bepaalt wie de meest gekwalificeerde kandidaten zijn en dat aan het Raadgevend Comité benoemingen een ontwerplijst doet toekomen [...].

Het toezichthoudende [directoraat-generaal] stelt op voorstel van de eenheid Personele Middelen van het toezichthoudende [directoraat-generaal] een preselectiecomité in. De van de Commissie afkomstige leden worden benoemd door de directeur-generaal.

7.1      Het preselectiecomité

–        Leden

Het preselectiecomité is samengesteld uit drie hogere ambtenaren van de Commissie, die ten minste dezelfde rang en hetzelfde functieniveau dienen te hebben als de directeur van het agentschap.

Het preselectiecomité omvat in de regel:

–        de directeur-generaal van het toezichthoudende [directoraat-generaal] of de plaatsvervangend directeur-generaal van dat [directoraat-generaal], die het voorzitterschap ervan bekleedt;

–        een directeur van het toezichthoudende [directoraat-generaal];

–        een directeur van een ander directoraat-generaal, bij voorkeur op hetzelfde gebied als het toezichthoudende [directoraat-generaal], die, indien mogelijk, beschikt over specifieke deskundigheid op het werkterrein van het agentschap;

[...]

–        Waarnemer

Wanneer de directeur wordt benoemd door de raad van bestuur of de Raad [van de Europese Unie], kunnen laatstgenoemden een waarnemer aanwijzen die hen vertegenwoordigt in het preselectiecomité.

[...]

7.2      Onderzoek van de sollicitaties

[...]

7.2.1      Onderzoek van de toelatingscriteria en opstelling van een beoordelingsschema door het [preselectie]comité

Het [preselectie]comité stelt een checklist op en onderzoekt de toelatingscriteria. [...]

Het preselectiecomité stelt ook een beoordelingsschema op, aan de hand van de in de kennisgeving van vacature vastgelegde selectiecriteria. Dit schema maakt het mogelijk het profiel van de kandidaat te vergelijken met de voor de post vereiste en in de kennisgeving van vacature meegedeelde specifieke deskundigheden.

[...]

In aansluiting op deze beoordeling stelt het preselectiecomité een lijst op van voorgeselecteerde kandidaten die het best beantwoorden aan het gezochte profiel en voldoen aan de in de kennisgeving van vacature vastgelegde criteria.

[...]

7.2.4      Rapport van het preselectiecomité

Het preselectiecomité stelt een volledig rapport op, dat uitvoerige informatie bevat over elk gesprek, een kwalitatieve beoordeling van alle kandidaten, alsook een voorstel voor een lijst van de meest gekwalificeerd geachte kandidaten.

Het rapport wordt opgesteld door de president van het preselectiecomité [...]

Het secretariaat van het comité doet het rapport toekomen aan het secretariaat-generaal in zijn hoedanigheid van president van het [Raadgevend Comité benoemingen], aan het secretariaat van het [Raadgevend Comité benoemingen], aan het [directoraat-generaal Personeelszaken en Administratie] en aan het [Commissielid] van het toezichthoudende [directoraat-generaal].

[...]”

9        Punt 8 van de richtsnoeren, met het opschrift „Inschakeling van het Raadgevend Comité benoemingen [...] en gesprek met [het lid/de leden van de Commissie]”, luidt:

„Gezien de rol van de Commissie in procedures voor de benoeming van directeuren, heeft het [Raadgevend Comité benoemingen] – dat garant staat voor de aanstelling van gekwalificeerd hoger personeel –, tot taak aan de Commissie een lijst voor te leggen van de kandidaten die het best gekwalificeerd zijn voor de post van directeur van een agentschap.

[...]

8.1      Samenstelling van het [Raadgevend Comité benoemingen]

Voor de selectie van directeuren van agentschappen, [...] wordt het [Raadgevend Comité benoemingen] samengesteld uit de volgende leden:

–        de directeur-generaal Personeelszaken en Administratie, die het voorzitterschap ervan bekleedt;

–        de kabinetschef van het voor personeelszaken en administratie bevoegde [Commissielid];

–        de vaste rapporteur van het [Raadgevend Comité benoemingen];

–        de voor de selectieprocedure aangewezen rapporteur;

–        de plaatsvervangend secretaris-generaal;

–        de directeur-generaal van het toezichthoudende [directoraat-generaal] [...];

[...]

8.2      Advies van het [Raadgevend Comité benoemingen] en assessment center [...]

8.2.1      [Eerste] fase van de procedure van het [Raadgevend Comité benoemingen]: voorafgaand advies

a)      Procedure

Het secretariaat van het [Raadgevend Comité benoemingen] zendt het rapport en de door het preselectiecomité opgestelde ontwerplijst van kandidaten aan de betrokken leden van het [Raadgevend Comité benoemingen], zodat zij zich via een schriftelijke procedure kunnen uitspreken.

Drie situaties kunnen zich voordoen:

–        goedkeuring van de conclusies van het rapport van het [Raadgevend Comité benoemingen], inclusief de door het preselectiecomité voorgestelde lijst van kandidaten;

–        goedkeuring van de conclusies van het rapport van het [Raadgevend Comité benoemingen], met wijziging van de door het preselectiecomité voorgestelde lijst van kandidaten. Het [Raadgevend Comité benoemingen] kan zich het recht voorbehouden om aan de lijst van het preselectiecomité kandidaten toe te voegen die een gesprek hebben gehad met dat comité zonder door dat comité te zijn geselecteerd, of om kandidaten uit te sluiten;

–        bezwaar van het [Raadgevend Comité benoemingen] of van een van zijn leden tegen de conclusies van het preselectierapport. In dit geval kan het secretariaat van het [Raadgevend Comité benoemingen] de president van het preselectiecomité verzoeken om schriftelijke verduidelijking en/of aanvullende informatie. Indien het bezwaar wordt gehandhaafd, kan het [Raadgevend Comité benoemingen] een punt betreffende de lijst van voorgeselecteerde kandidaten toevoegen aan de agenda van een van zijn wekelijkse vergaderingen. De directeur-generaal van het toezichthoudende [directoraat-generaal] en de rapporteur worden voor die vergadering uitgenodigd om het rapport van het preselectiecomité te bespreken.

Zodra het [Raadgevend Comité benoemingen] het rapport en de ontwerplijst van de door het preselectiecomité geselecteerde kandidaten heeft goedgekeurd, brengt het een voorafgaand advies uit.

b)      Informatie aan de kandidaten

Het secretariaat van het [Raadgevend Comité benoemingen] nodigt de geselecteerde kandidaten uit voor een gesprek met het [Raadgevend Comité benoemingen], alsmede voor tests in een assessment center. [...]

Tegelijkertijd betekent het secretariaat van het [Raadgevend Comité benoemingen] het door het [Raadgevend Comité benoemingen] uitgebrachte advies aan de voor een gesprek/de gesprekken met het preselectiecomité uitgenodigde, doch niet voor een gesprek met het [Raadgevend Comité benoemingen] geselecteerde, kandidaat/kandidaten.

8.2.2      Assessment center

De kandidaten die zijn geselecteerd voor een gesprek met het [Raadgevend Comité benoemingen] worden opgeroepen voor assessment tests bij een externe personeelsadviseur [...]

8.2.3      [Tweede] fase van de procedure van het [Raadgevend Comité benoemingen]: eindadvies

Het [Raadgevend Comité benoemingen] hoort de kandidaten die zijn opgenomen op de in zijn voorafgaand advies opgestelde lijst.

Naar aanleiding van deze gesprekken brengt het [Raadgevend Comité benoemingen] zijn eindadvies uit in de vorm van een ontwerplijst van kandidaten waarvan het profiel hem het meest geschikt lijkt voor de post van directeur van een agentschap. Deze lijst bevat, voor zover mogelijk, namen van meerdere kandidaten. Het advies van het [Raadgevend Comité benoemingen], ondertekend door zijn president, wordt toegezonden aan het kabinet van het voor personeelszaken en administratie bevoegde [Commissielid] en aan het kabinet van het [Commissielid van het toezichthoudende directoraat-generaal] als basisdocument voor hun gesprekken.

[...]

8.3      Hoorzitting door het Commissielid/de Commissieleden

Het [Commissielid/de Commissieleden van het toezichthoudende directoraat-generaal] hoort/horen de door het [Raadgevend Comité benoemingen] in zijn eindadvies geselecteerde kandidaten.

Ook het voor personeelszaken en administratie bevoegde [Commissielid] kan, indien hij dit wenst, de geselecteerde kandidaten, of elke andere kandidaat ten aanzien waarvan hij van mening is dat deze kan worden geselecteerd, horen. Hierbij baseert hij zich op de openbaar gemaakte selectiecriteria en op de algemeen erkende grondbeginselen voor de benoeming van hogere ambtenaren van de Commissie.

[...]”

10      Punt 10 van de richtsnoeren, met het opschrift „Vaststelling van de shortlist van kandidaten en benoeming door het tot aanstelling bevoegd gezag”, luidt als volgt:

„10.1      Goedkeuring van het voorstel

Wanneer de kandidaten worden gehoord door het [Commissielid/de Commissieleden] van het toezichthoudende [directoraat-generaal], verzoekt dit lid/verzoeken deze leden het kabinet van het voor personeelszaken en administratie bevoegde [Commissielid] de lijst met de geselecteerde kandidaat/kandidaten aan de Commissie te zenden.

De Commissie stelt in het kader van diverse administratieve en budgettaire vragen [...] een lijst vast die [door het Commissielid van het toezichthoudende directoraat-generaal] aan het tot aanstelling bevoegd gezag wordt gezonden [...].

[...]

10.3      Gesprek van de kandidaten met het tot aanstelling bevoegd gezag

Het tot aanstelling bevoegd gezag – voor het grootste deel van de agentschappen: de raad van bestuur [...] – hoort de kandidaten die op de lijst van geselecteerde kandidaten worden vermeld. [...]

10.4      Hoorzitting voor het Parlement

Wanneer de basisverordening dit bepaalt, kan de door de raad van bestuur geselecteerde kandidaat, alvorens te worden benoemd, worden verzocht een verklaring af te leggen voor de bevoegde commissie(s) van het Parlement [...] en te antwoorden op vragen van de leden daarvan.

Thans dienen de directeuren van de volgende zeven agentschappen door het Parlement te worden gehoord alvorens zij worden benoemd: [...] [EMA] [...].

10.5      Benoeming van kandidaten door het tot aanstelling bevoegd gezag

Na deze gesprekken en een eventuele hoorzitting voor de bevoegde commissie(s) van het Parlement [...], benoemt het tot aanstelling bevoegd gezag de kandidaat die [het] voor de post van directeur van het agentschap heeft geselecteerd.

[...]”

11      De kennisgeving van vacature voor de post van uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (rang AD 15) COM/2010/10286 (PB C 296 A, blz. 1; hierna: „litigieuze kennisgeving van vacature”) bepaalt:

„[...]

Aangeboden post

De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger en het gezicht van het [EMA] en legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

[...]

Selectie en benoeming

Voor de selectieprocedure wordt een preselectiecomité ingesteld. Dit comité zal de gegadigden waarvan het profiel het beste past bij de specifieke behoeften, aan de hand van bovengenoemde criteria geselecteerd op basis van hun voor de vacature relevante verdiensten, voor een gesprek uitnodigen. De kandidaten op de shortlist van het preselectiecomité worden vervolgens uitgenodigd voor een gesprek met het Raadgevend Comité benoemingen [...] van de Commissie en worden uitgenodigd voor een assessment door externe personeelsadviseurs. De kandidaten op de shortlist van het [Raadgevend Comité benoemingen] worden daarna uitgenodigd voor een gesprek met de betrokken [leden van de Commissie].

Na deze gesprekken zal de Commissie een shortlist met de meest geschikte kandidaten opstellen die aan de raad van bestuur van het EMA wordt meegedeeld. Deze zal, na een gesprek met de kandidaten op de shortlist, een van hen als directeur voordragen. Een kandidaat die op de shortlist wordt opgenomen, heeft daarmee geen garantie dat hij ook wordt benoemd.

De kandidaten kunnen worden verzocht om naast bovenvermelde gesprekken, nog aanvullende gesprekken te voeren en/of proeven af te leggen.

Vóór de benoeming wordt de voorgedragen kandidaat uitgenodigd om ten overstaan van het [...] Parlement een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden.

[...]

Belangrijke informatie voor kandidaten

De kandidaten worden eraan herinnerd dat de werkzaamheden van de verschillende selectiecomités vertrouwelijk zijn. Het is de kandidaten verboden direct of indirect contact te zoeken met de leden van de comités of andere personen dit namens hen te laten doen.

[...]”

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

12      Verzoeker was van januari 2007 tot en met april 2009, als vertegenwoordiger van de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, lid van de raad van bestuur van het EMA.

13      Op 10 december 2009 werd de heer A, lid van de raad van bestuur van het EMA, door laatstgenoemde aangewezen om het EMA te vertegenwoordigen als waarnemer bij het preselectiecomité overeenkomstig punt 7.1 van de richtsnoeren. Krachtens diezelfde bepaling is het preselectiecomité samengesteld uit drie hogere ambtenaren van de Commissie, die ten minste dezelfde rang en hetzelfde functieniveau dienen te hebben als de directeur van het EMA.

14      Op 15 januari 2010 publiceerde de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een kennisgeving van vacature voor een post van uitvoerend directeur (rang AD 14) van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (PB C 9 A, blz. 1). De aangeboden post was die van tijdelijk functionaris in de rang AD 14, en de sluitingsdatum voor de indiening van sollicitaties was vastgesteld op 17 februari 2010. Verzoeker diende op 16 februari 2010 zijn sollicitatie in.

15      Op 31 maart 2010 onderzocht het preselectiecomité, overeenkomstig punt 7.2.1 van de richtsnoeren, de ontvangen sollicitaties. Bij die gelegenheid kwam dit comité tot de conclusie dat aan de kennisgeving van vacature onvoldoende bekendheid was gegeven. Daarop besloot de Commissie de kennisgeving van vacature opnieuw te publiceren.

16      Bij e-mail van 14 juni 2010 van het plaatsvervangend eenheidshoofd van de eenheid Personele Middelen van het directoraat-generaal (DG) Gezondheid en Consumenten van de Commissie (hierna: „DG Gezondheid”), werd verzoeker meegedeeld dat de selectieprocedure zou worden heropend teneinde hieraan meer bekendheid te geven, en dat omstreeks 25 juni 2010 een nieuwe kennisgeving van vacature zou worden gepubliceerd waarin een termijn van vier weken zou worden vastgesteld voor het indienen van een sollicitatie. Diezelfde e-mail preciseerde dat verzoeker geen nieuwe sollicitatie hoefde in te dienen, aangezien zijn sollicitatie geldig bleef.

17      Op 12 september 2010 zond verzoeker het plaatsvervangend eenheidshoofd van de eenheid Personele Middelen van het DG Gezondheid een e-mail om te informeren naar het verloop van zijn sollicitatie. De volgende dag deelde laatstgenoemde aan verzoeker mee dat hij op de hoogte zou worden gehouden van het verloop van de procedure.

18      Op 7 oktober 2010 kwam de raad van bestuur van het EMA bijeen. Tijdens die bijeenkomst, waaraan onder meer werd deelgenomen door de heren B en C, in hun hoedanigheid van president en lid van de raad van bestuur, respectievelijk lid van de raad van bestuur, werd besloten om een procedure in te leiden voor de selectie van een uitvoerend directeur van het EMA. Het besluit omschreef gedetailleerd de verschillende stappen van die procedure, en bevatte de mededeling dat het op de internetsite van het EMA zou worden gepubliceerd.

19      Op 30 oktober 2010 publiceerde de Commissie de litigieuze kennisgeving van vacature. De kandidaten dienden te voldoen aan dezelfde selectie- en toelatingscriteria als die welke waren voorzien in de eerdere kennisgeving van vacature, op één selectiecriterium na. Terwijl namelijk in de eerste kennisgeving van vacature werd bepaald dat de kandidaten dienden te beschikken over „aantoonbare managementervaring op hoger niveau in een multiculturele omgeving”, vereiste de tweede kennisgeving van vacature „aantoonbare managementervaring met betrekking tot grote teams op hoger niveau”[, waarbij] „ervaring in een multiculturele omgeving [...] tot voordeel [strekte]”.

20      Verzoeker werd in kennis gesteld van de publicatie van de litigieuze kennisgeving van vacature door middel van een e-mail afkomstig van het plaatsvervangend eenheidshoofd van de eenheid Personele Middelen van het DG Gezondheid van 3 november 2010. In die e-mail stelde laatstgenoemde aan verzoeker voor om de bewijsstukken die hij had meegestuurd met zijn eerste sollicitatie naar aanleiding van de eerste kennisgeving van vacature opnieuw te verzenden, teneinde zijn beroepsmatige gegevens te actualiseren, hetgeen verzoeker heeft gedaan bij brief van 23 november 2010, die de volgende dag bij de Commissie aankwam.

21      Op 1 november 2010 solliciteerde de heer B naar de post van uitvoerend directeur. Op 23 november 2010 solliciteerde ook de heer C naar deze post.

22      In casu was het preselectiecomité samengesteld uit een president en drie andere leden. De taken van president van het preselectiecomité werden overgedragen op de directeur-generaal van het DG Gezondheid, dat, in zijn hoedanigheid van op het EMA toezichthoudend directoraat-generaal, dient toe te zien op de activiteiten van het EMA. Twee van de drie andere leden waren ambtenaren van het DG Gezondheid. Het derde andere lid was ambtenaar bij het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie. De president van het preselectiecomité, in casu mevrouw D, en een van de beide ambtenaren van het DG Gezondheid waren, als vertegenwoordigers van de Commissie overeenkomstig artikel 65, lid 3, van verordening nr. 726/2004, ook lid van de raad van bestuur van het EMA.

23      Op 12 januari 2011 onderzocht het preselectiecomité de 62 sollicitaties die waren binnengekomen voor de post van uitvoerend directeur van het EMA. Na dat onderzoek besloot het preselectiecomité om negen kandidaten, waaronder verzoeker, uit te nodigen voor een gesprek. Een van deze negen kandidaten werd evenwel door het preselectiecomité vóór het gesprek uitgesloten.

24      Op 8 februari 2011 hadden verzoeker en de zeven andere geselecteerde kandidaten een gesprek met het preselectiecomité. Bij die gelegenheid maakte het comité gebruik van het beoordelingsschema dat het had voorbereid.

25      Na de gesprekken werd aan de acht kandidaten een punt van 1 tot 100 toegekend, waarna zij werden gerangschikt in oplopende volgorde van toegekende scores. Verzoeker haalde de laagste score, te weten 61 punten op 100. De zeven andere kandidaten behaalden tussen de 69 en 85 punten op 100.

26      Op 7 maart 2011 stelde het preselectiecomité zijn rapport op, dat informatie bevatte over elke gehoorde kandidaat, en besloot het tot aanbeveling van de sollicitaties van de vier kandidaten die de beste resultaten hadden behaald (van 75 tot 85 punten op 100), waartoe de heren B en C behoorden.

27      Na het rapport van het preselectiecomité te hebben ontvangen, onderzocht het Raadgevend Comité benoemingen van de Commissie (hierna: „RCB”) op zijn beurt de dossiers van de 62 sollicitaties die waren binnengekomen voor de post van uitvoerend directeur van het EMA. Na dat onderzoek bracht het RCB op 14 maart 2011 het in punt 8.2.1 van de richtsnoeren bedoelde voorafgaand advies uit. Volgens het voorafgaand advies van het RCB moesten enkel de vier door het preselectiecomité aanbevolen kandidaten worden uitgenodigd voor deelname aan de tests in het assessment center en voor een gesprek met het RCB. Bij brief van diezelfde datum deelde de waarnemend secretaris van het RCB verzoeker mee dat het RCB had besloten om niet af te wijken van het advies van het preselectiecomité, volgens hetwelk andere kandidaten een betere combinatie van de door de litigieuze kennisgeving van vacature vereiste kwalificaties en ervaring boden, en om hem derhalve niet uit te nodigen voor een gesprek.

28      De vier door het preselectiecomité aanbevolen kandidaten werden, nadat zij de assessment tests hadden afgelegd, opgeroepen voor een gesprek met het RCB, dat plaatsvond op 7 april 2011. Diezelfde dag bracht het RCB een advies uit waarin het verklaarde dat de vier door het preselectiecomité aanbevolen kandidaten voldeden aan de vereiste voorwaarden om de taken van uitvoerend directeur van het EMA uit te voeren.

29      Het voor gezondheid en bescherming van de consumenten bevoegde Commissielid (hierna: „bevoegd Commissielid”) had een gesprek met de vier door het preselectiecomité en het RCB aanbevolen kandidaten. Vervolgens stelde het DG Personele Middelen en Veiligheid de leden van de Commissie – met instemming van de president van de Commissie en het bevoegde Commissielid – voor om deze vier kandidaten aan te bevelen bij de raad van bestuur van het EMA.

30      Op 20 april 2011 nam de Commissie formeel het besluit om aan de raad van bestuur van het EMA een lijst voor te stellen, bestaande uit de vier door het preselectiecomité en het RCB aanbevolen kandidaten (hierna: „besluit van de Commissie van 20 april 2011”).

31      Op 5 mei 2011 kwam de raad van bestuur van het EMA bijeen in een bijzondere vergadering die tot doel had de nieuwe uitvoerend directeur van het EMA te kiezen. Op die vergadering werd de procedure voor de selectie van de uitvoerend directeur, waartoe op 7 oktober 2010 was besloten, gewijzigd, en werden de vier door de Commissie voorgestelde kandidaten gehoord. Aangezien geen overeenstemming over een naam werd bereikt, werd besloten dat de raad van bestuur van het EMA de maand daarop opnieuw bijeen zou komen teneinde een keuze te maken tussen de vier door de Commissie voorgestelde kandidaten.

32      Bij brief van 27 mei 2011, ingeschreven door de Commissie op 9 juni 2011, diende verzoeker een klacht in „tegen de manier waarop het vergelijkend onderzoek [voor de Commissie] [was] verlopen”.

33      Op 8 juni 2011 koos de raad van bestuur van het EMA voor de uitoefening van de functie van uitvoerend directeur van het EMA voor de heer C.

34      Op 13 juli 2011 werd de heer C gehoord door de commissie voor milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van het Parlement.

35      Bij brief van 22 september 2011 deelde de president van het Parlement aan het EMA mee dat het Parlement, in aansluiting op het gesprek dat de heer C had gehad met bovengenoemd comité, met de benoeming van de heer C tot nieuw uitvoerend directeur van het EMA zou instemmen.

36      Bij besluit van de Commissie van 6 oktober 2011 werd de door verzoeker bij brief van 27 mei 2011 ingediende klacht afgewezen.

37      Bij eveneens op 6 oktober 2011 genomen besluit benoemde de raad van bestuur van het EMA de heer C als uitvoerend directeur (hierna: „besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011”).

38      Bij brief van 6 januari 2012, per fax en per post verzonden op dezelfde dag, diende verzoeker bij het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van het EMA een klacht in tegen het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011.

39      Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het Gerecht op 9 januari 2012, verzocht verzoeker in kort geding om opschorting van het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011. Dit verzoek in kort geding werd verworpen bij beschikking van 20 maart 2012, Hristov/Commissie en EMA (F‑2/12 R, EU:F:2012:35).

40      Bij besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van het EMA van 16 mei 2012 werd de klacht van 6 januari 2012 afgewezen.

 Conclusies van partijen en procesverloop

41      In zijn verzoekschrift concludeert verzoeker in wezen dat het het Gerecht behage:

–        het hem op 14 maart 2011 per post meegedeelde besluit van het preselectiecomité om een lijst vast te stellen van vier kandidaten, waartoe hij niet behoorde, nietig te verklaren;

–        het besluit van het RCB van 14 maart 2011 om enkel de vier op de lijst van het preselectiecomité opgenomen kandidaten op te roepen voor een gesprek, nietig te verklaren;

–        „het besluit van het [RCB] van 14 maart 2011” om de aanbevelingen van het preselectiecomité over te nemen, nietig te verklaren;

–        het besluit van de Commissie van 20 april 2011 nietig te verklaren;

–        het besluit van de Commissie van 6 oktober 2011 tot afwijzing van zijn klacht van 27 mei 2011 nietig te verklaren;

–        het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011 nietig te verklaren;

–        een eerlijke vergoeding voor de geleden immateriële schade vast te stellen;

–        de Commissie en het EMA te verwijzen in de kosten die zijn opgekomen in de administratieve en contentieuze procedure;

–        een nieuw „vergelijkend onderzoek” te organiseren met eerbiediging van de wettelijke procedures.

42      In haar verweerschrift concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in alle kosten van de procedure.

43      In zijn verweerschrift concludeert het EMA dat het het Gerecht behage:

–        het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren;

–        subsidiair, het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

44      Een tweede memoriewisseling vond plaats, welke beperkt bleef tot de door de Commissie en het EMA opgeworpen middelen van niet-ontvankelijkheid. In dupliek deed het EMA afstand van zijn eerste conclusie, ertoe strekkende dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.

45      Bij brieven van de griffie van 23 juli 2013 werd partijen gevraagd om te antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang. Zij hebben naar behoren aan dit verzoek voldaan.

46      In zijn antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang gaf verzoeker aan dat hij met zijn derde conclusie tot nietigverklaring het Gerecht in feite verzoekt om nietigverklaring van het op 7 april 2011 – en niet op 14 maart 2011, zoals abusievelijk in het verzoekschrift is aangegeven – vastgestelde besluit van het RCB om in te stemmen met de aanbevelingen van het preselectiecomité.

47      De Commissie verstrekte in antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang verschillende documenten, opgesteld in andere talen dan de procestaal, die tot dusver niet ter kennis van verzoeker zijn gebracht. Aangezien het voor laatstgenoemde niet mogelijk was om van een deel van deze documenten vóór de terechtzitting kennis te nemen, heeft het Gerecht, op een door verzoeker ter terechtzitting ingediend verzoek, de Commissie verzocht om uiterlijk op 18 november 2013 van bepaalde documenten die zij had gevoegd bij haar memorie van antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang, en met name van bepaalde passages uit de richtsnoeren, de Bulgaarse, dan wel, in voorkomend geval, Engelse vertaling over te leggen.

48      Ter terechtzitting heeft verzoeker ook aanvullende bewijzen overgelegd, die door het Gerecht in het dossier zijn opgenomen. Aan het einde van de terechtzitting heeft het Gerecht beslist om de mondelinge behandeling niet te sluiten.

49      Bij memorie van 18 november 2013 heeft de Commissie aan het verzoek van het Gerecht om bepaalde vertalingen te overleggen, voldaan.

50      Bij memorie van 16 december 2013 heeft verzoeker opmerkingen ingediend over de memorie van de Commissie van 18 november 2013.

51      Bij brief van de griffie van 30 januari 2014 werden de Commissie en het EMA verzocht te repliceren op de memorie van verzoeker van 16 december 2013, hetgeen de Commissie bij memorie van 13 februari 2014 heeft gedaan.

52      Op 5 maart 2014 heeft het Gerecht de mondelinge behandeling gesloten.

 In rechte

1.     Conclusie strekkende tot het geven van een bevel

53      Met betrekking tot de negende conclusie van het verzoekschrift, ertoe strekkende dat het Gerecht beveelt dat er een nieuwe procedure wordt georganiseerd voor de aanwerving van de uitvoerend directeur van het EMA, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de Unierechter geen bevelen tot een Unie-instelling kan richten, afgezien van de algemene verplichting van artikel 266 VWEU voor de instelling waarvan de handeling nietig is verklaard, om de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest waarin de nietigverklaring is uitgesproken (arrest Pleijte/Commissie, F‑91/08, EU:F:2010:13, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

54      Aangezien bovengenoemde conclusie van verzoeker een verzoek tot het geven van een bevel vormt, dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.     Conclusies tot nietigverklaring

 Ontvankelijkheid

 Argumenten van partijen

55      De Commissie is van mening dat de eerste drie conclusies niet-ontvankelijk zijn, aangezien de drie bestreden besluiten interne handelingen zijn ter voorbereiding van het besluit van de Commissie van 20 april 2011, en dus geen bezwarende besluiten vormen waartegen een beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld. Wat de vijfde conclusie betreft, betoogt de Commissie dat het bedoelde besluit geen autonome, voor beroep vatbare handeling is. De zesde conclusie, gericht tegen het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011, is niet-ontvankelijk aangezien zij is gericht tegen de Commissie, terwijl voornoemd besluit was vastgesteld door het EMA en niet door de Commissie.

56      Verzoeker antwoordt dat de Commissie, overeenkomstig de litigieuze kennisgeving van vacature, de aanbevelingen van het preselectiecomité en het RCB in acht dient te nemen. Bijgevolg zijn de door het preselectiecomité en het RCB vastgestelde besluiten, waarvan verzoeker met de eerste drie conclusies de nietigverklaring vordert, voor de Commissie bindend en vormen zij geen handelingen ter voorbereiding van het besluit van de Commissie van 20 april 2011. Verzoeker voegt hieraan toe dat hoewel de Commissie de besluiten van het preselectiecomité en het RCB niet had hoeven volgen wanneer zij een kennelijke beoordelingsfout had vastgesteld en een met redenen omkleed advies in die zin had opgesteld, dit niet wegneemt dat in casu, ondanks dat er sprake is van een kennelijke beoordelingsfout, de Commissie geen dergelijk advies had uitgebracht. Derhalve moeten, in de omstandigheden van de onderhavige zaak, de eerste drie conclusies tot nietigverklaring ontvankelijk worden verklaard.

57      Met betrekking tot zijn vijfde conclusie, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 6 oktober 2011 tot afwijzing van zijn klacht van 27 mei 2011, betoogt verzoeker dat dit besluit de motivering bevat van het besluit van het preselectiecomité om hem niet op de shortlist van kandidaten te plaatsen. Dit besluit van de Commissie bevat ook feiten die hem, vóórdat hij de brief van 14 maart 2011 van de waarnemend secretaris van het RCB ontving, niet bekend waren, en vormt derhalve een aanvulling op het besluit van het RCB van 14 maart 2011 om niet van het advies van het preselectiecomité af te wijken en met de aanbevelingen van dit comité in te stemmen. Bijgevolg heeft het besluit van de Commissie van 6 oktober 2011 tot afwijzing van zijn klacht een autonoom karakter en dient het te worden onderworpen aan een door het Gerecht te verrichten wettigheidscontrole.

 Beoordeling door het Gerecht

58      In de eerste plaats zij er, wat de eerste drie conclusies betreft, aan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, handelingen of besluiten die in verschillende fasen tot stand komen, met name na afloop van een interne procedure, in beginsel alleen dan voor beroep vatbare handelingen zijn, wanneer het maatregelen betreft die aan het einde van die procedure het standpunt van de instelling definitief vastleggen, met uitsluiting van tussenmaatregelen ter voorbereiding van het definitieve besluit. Hoewel laatstgenoemde maatregelen de inhoud van een handeling die het standpunt van de instelling definitief vastlegt kunnen beïnvloeden, kan tegen deze maatregelen geen zelfstandig beroep worden ingesteld en moeten zij worden betwist in het kader van een tegen die handeling ingesteld beroep (zie arresten N/Parlement, F‑71/08, EU:F:2009:150, punt 28, en Pleijte/Commissie, EU:F:2010:13, punt 27; beschikking Possanzini/Frontex, F‑61/11, EU:F:2012:146, punten 42 en 43).

59      In casu herinnert het Gerecht eraan, enerzijds, dat artikel 64 van verordening nr. 726/2004 bepaalt dat de uitvoerend directeur van het EMA door de raad van beheer wordt benoemd op basis van een lijst van kandidaten die de Commissie opstelt. Anderzijds merkt het Gerecht op dat de procedure voor de selectie van de uitvoerend directeur van het EMA, overeenkomstig de richtsnoeren, in twee fasen verloopt. De eerste fase vindt plaats binnen de Commissie en bestaat uit verschillende etappes. Eerst wordt er een preselectiecomité ingesteld dat een voorstel dient op te stellen voor een lijst van kandidaten die het meest gekwalificeerd worden geacht. Daarna wordt dit voorstel voor een lijst voor advies naar het RCB gezonden. Het RCB brengt een voorafgaand advies uit over de door het preselectiecomité voorgeselecteerde kandidaten en stelt vervolgens zelf een lijst op van kandidaten, die kan afwijken van de door het preselectiecomité opgestelde lijst. Nadat de door het RCB geselecteerde kandidaten een assessment test hebben afgelegd bij een externe personeelsadviseur, worden ze door het RCB gehoord. In aansluiting op deze gesprekken brengt het RCB zijn eindadvies uit, samen met de lijst van kandidaten die het het meest gekwalificeerd acht. Dit eindadvies van het RCB dient als basisdocument voor de door het bevoegde Commissielid en, in voorkomend geval, het voor personeelszaken en administratie bevoegde Commissielid te voeren gesprekken. Tot slot horen het bevoegde Commissielid en, in voorkomend geval, het voor personeelszaken en administratie bevoegde Commissielid de door het RCB in zijn eindadvies geselecteerde kandidaten, of, wat het voor personeelszaken en administratie bevoegde Commissielid betreft, elke andere kandidaat ten aanzien waarvan dit lid van mening is dat deze kan worden geselecteerd. Vervolgens zendt het bevoegde Commissielid aan de Commissie de lijst van geselecteerde kandidaten, waarna het aan de Commissie staat om een lijst vast te stellen van door haar aanbevolen kandidaten, die door het bevoegde Commissielid aan het tot aanstelling bevoegd gezag, in casu de raad van bestuur van het EMA, wordt gezonden.

60      De tweede fase verloopt hoofdzakelijk voor de raad van bestuur van het EMA. Na de kandidaten die voorkomen op de lijst van de door de Commissie verzonden lijst te hebben gehoord, maakt de raad van bestuur van het EMA zijn keuze voor één van hen. De gekozen kandidaat wordt verzocht een verklaring af te leggen voor de bevoegde commissie van het Parlement. Nadat het Parlement met de door de raad van bestuur van het EMA gekozen kandidaat akkoord is gegaan, benoemt de raad van bestuur van het EMA deze kandidaat als uitvoerend directeur.

61      Uit artikel 64 van verordening nr. 726/2004, zoals uitgewerkt in de richtsnoeren, volgt dus dat de raad van bestuur van het EMA de uitvoerend directeur enkel kan kiezen uit de kandidaten die door de Commissie zijn voorgesteld. Bijgevolg is het besluit van de Commissie van 20 april 2011 tot vaststelling van een lijst van vier aan de raad van bestuur van het EMA aan te bevelen kandidaten, het besluit dat het standpunt van de Commissie heeft vastgelegd en de keuzevrijheid van de raad van bestuur van het EMA heeft ingeperkt, doordat het verzoeker definitief heeft uitgesloten van deelneming aan de volgende etappes van de selectieprocedure. Derhalve vormt het besluit van de Commissie van 20 april 2011 een voor verzoeker bezwarend besluit (zie naar analogie arrest Pleijte/Commissie, EU:F:2010:13, punt 28).

62      Uit de richtsnoeren volgt ook dat het RCB voor het opstellen van zijn eigen lijst van te horen kandidaten niet gebonden is aan de lijst van de door het preselectiecomité voorgeselecteerde kandidaten en dat het kan besluiten om kandidaten op de shortlist niet te horen, of, omgekeerd, om kandidaten te horen die niet voorkomen op de door het preselectiecomité opgestelde lijst. Ook de leden van de Commissie die zijn belast met het opstellen van een aan de Commissie voor te stellen lijst van kandidaten zijn – nog steeds volgens de richtsnoeren – niet gebonden aan de lijst van de door het RCB geselecteerde kandidaten, aangezien het voor personeelszaken en administratie bevoegde Commissielid elke andere kandidaat ten aanzien waarvan hij van mening is dat deze kan worden geselecteerd, kan horen.

63      Hieruit volgt dat het besluit van het preselectiecomité tot vaststelling van een lijst van vier aan te bevelen kandidaten, het besluit van het RCB van 14 maart 2011 om enkel de vier door het preselectiecomité aanbevolen kandidaten op te roepen voor een gesprek, en het besluit van het RCB van 7 april 2011 om in te stemmen met de aanbevelingen van het preselectiecomité, het standpunt van de Commissie geenszins vastleggen en handelingen vormen ter voorbereiding van het besluit van de Commissie van 20 april 2011. Derhalve dienen de eerste drie conclusies, die strekken tot nietigverklaring van deze besluiten, overeenkomstig de in punt 58 van het onderhavige arrest genoemde rechtspraak, niet-ontvankelijk te worden verklaard.

64      Aangaande, in de tweede plaats, de vijfde conclusie, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 6 oktober 2011 tot afwijzing van de klacht van 27 mei 2011, is het vaste rechtspraak dat de administratieve klacht en de uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzing daarvan een onderdeel vormen van een samengestelde procedure en slechts een voorwaarde zijn om beroep te kunnen instellen bij de rechter. In deze omstandigheden heeft het beroep, zelfs indien dit formeel tegen de afwijzing van de klacht is gericht, tot gevolg dat bij de rechter beroep wordt ingesteld tegen het besluit waartegen de klacht is ingediend, behalve wanneer de afwijzing van de klacht een andere strekking heeft dan die van het besluit waartegen de klacht is ingediend. Er is herhaaldelijk geoordeeld dat een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een klacht, gelet op de inhoud ervan, mogelijkerwijs het door de verzoeker bestreden besluit niet bevestigt. Dit is het geval wanneer het besluit tot afwijzing van de klacht een heronderzoek van de situatie van de verzoeker op basis van nieuwe gegevens rechtens en feitelijk bevat of het oorspronkelijke besluit wijzigt of aanvult. In die gevallen vormt de afwijzing van de klacht een handeling die is onderworpen aan het toezicht van de rechter, die deze handeling in aanmerking neemt bij de beoordeling van de wettigheid van het bestreden besluit, of zelfs beschouwt als bezwarend besluit dat in de plaats van het bestreden besluit komt (arresten Adjemian e.a./Commissie, T‑325/09 P, EU:T:2011:506, punt 32, en Arguelles Arias/Raad, F‑122/12, EU:F:2013:185, punt 38).

65      Aangezien de betrokkene in het statutaire stelsel een klacht moet indienen tegen het besluit dat hij betwist, en beroep moet instellen tegen het besluit tot afwijzing van die klacht, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is, of het nu enkel tegen het besluit dat voorwerp van de klacht vormt, tegen het besluit tot afwijzing van de klacht, dan wel tegen beide besluiten tezamen is gericht, voor zover de klacht en het beroep binnen de in de artikelen 90 en 91 van het Statuut voor de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) voorgeschreven termijnen zijn ingediend. Overeenkomstig het beginsel van proceseconomie kan de rechter echter beslissen dat hij niet specifiek uitspraak hoeft te doen over de vordering gericht tegen het besluit tot afwijzing van de klacht, wanneer hij vaststelt dat deze geen zelfstandige inhoud heeft en in wezen samenvalt met het besluit waartegen de klacht is ingediend (zie in die zin arrest Vainker/Parlement, 293/87, EU:C:1989:8, punten 7 en 8). Dit kan met name het geval zijn wanneer hij vaststelt dat het besluit tot afwijzing van de klacht, eventueel omdat het stilzwijgend is, louter een bevestiging vormt van het besluit waartegen de klacht is ingediend, zodat de nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van de klacht voor de rechtspositie van de betrokkene geen ander gevolg heeft dan hetgeen voortvloeit uit de nietigverklaring van het besluit waartegen de klacht was gericht (arresten Adjemian e.a./Commissie, EU:T:2011:506, punt 33, en Arguelles Arias/Raad, EU:F:2013:185, punt 39).

66      In casu stelt het Gerecht vast dat verzoeker in zijn klacht van 27 mei 2011 niet aangeeft tegen welke handelingen hij opkomt. Uit het dossier blijkt dat verzoeker na de brief van 14 maart 2011 van de waarnemend secretaris van het RCB, waarin hem onder meer werd meegedeeld dat hij niet werd opgeroepen voor een gesprek, geen kopie had ontvangen van het besluit van het RCB van 7 april 2011 waarbij het RCB de ontwerplijst van vier door het preselectiecomité voorgestelde kandidaten bevestigde, noch een kopie van het besluit van de Commissie van 20 april 2011. Op 27 mei 2011 wist verzoeker dus enkel – uit de bovengenoemde brief van 14 maart 2011 – dat hij niet door het preselectiecomité was voorgeselecteerd, dat het RCB hem niet zou uitnodigen voor een gesprek, en dat, volgens het RCB, zijn sollicitatie onsuccesvol was.

67      Bijgevolg moet ervan uit worden gegaan dat verzoeker in zijn klacht van 27 mei 2011 opkomt tegen het besluit waarbij hij in de eerste fase van de selectieprocedure – namelijk die welke plaatsvond binnen de Commissie – werd uitgesloten. Aangezien het besluit van het preselectiecomité tot vaststelling van een ontwerplijst van vier voorgeselecteerde kandidaten, het besluit van het RCB van 14 maart 2011 om enkel de vier op de ontwerplijst van het preselectiecomité opgenomen kandidaten op te roepen voor een gesprek, en het besluit van het RCB van 7 april 2011 om niet af te wijken van het advies van het preselectiecomité en in te stemmen met de aanbevelingen daarvan, handelingen zijn ter voorbereiding van het besluit van de Commissie van 20 april 2011 (zie punt 63 van het onderhavige arrest), moet, zoals de Commissie overigens in zijn in antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang overgelegde memorie van 2 september 2013 erkent, worden aangenomen dat verzoeker in deze klacht opkomt tegen het besluit van de Commissie van 20 april 2011.

68      In dit verband merkt het Gerecht op dat het besluit van de Commissie van 6 oktober 2011 tot afwijzing van zijn klacht van 27 mei 2011 preciseringen bevat, met name van feitelijke aard, met betrekking tot de voorbereidende handelingen van de Commissie van 20 april 2011, alsmede de motivering op basis waarvan de Commissie dat besluit heeft genomen. Derhalve moet worden vastgesteld dat het aan het Gerecht staat om de conclusies tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 20 april 2011, zoals gepreciseerd door het besluit van 6 oktober 2011 tot afwijzing van de klacht van 27 mei 2011, te onderzoeken (zie in die zin arrest Eveillard/Commissie, T‑258/01, EU:T:2004:177, punten 31 en 32).

69      Wat, in de derde plaats, de zesde conclusie betreft, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011, deze is inderdaad niet-ontvankelijk, aangezien de Commissie niet de opsteller is van dat besluit.

 Ten gronde

70      Om te beginnen dient de vierde conclusie te worden onderzocht, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 20 april 2011, en vervolgens de zesde conclusie, gericht tegen het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011.

 Vierde conclusie, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 20 april 2011

71      Ter ondersteuning van deze conclusie tot nietigverklaring voert verzoeker vier middelen aan, formeel gepresenteerd als ontleend aan respectievelijk:

„[—]      schending van artikel 30 van het Statuut, schending van artikel 3 van bijlage III bij het Statuut, misbruik van bevoegdheid en van procedure, alsmede schending van de beginselen van transparantie en van onpartijdigheid, van het verbod van belangenconflicten, en van de beginselen van behoorlijk bestuur, gelijkheid en verdeling van bevoegdheden;

[—]      schending van artikel 27 van het [Statuut], niet-eerbiediging van de selectieprocedure, schending van het wettelijk kader, zoals dit voortvloeit uit de publicatie van de [litigieuze] kennisgeving van vacature, schending van het beginsel van verdeling van bevoegdheden [...], schending van de beginselen van onpartijdigheid, behoorlijk bestuur en objectiviteit bij de beoordeling, van het verbod van belangenconflicten, [...], van het gelijkheidsgebod en van het verbod van misbruik van bevoegdheid;

[—]      schending van het beginsel van verdeling van bevoegdheden, van het gelijkheidsgebod en van het verbod van misbruik van bevoegdheid en procedure;

[—]      kennelijke beoordelingsfout”.

72      Het Gerecht stelt na lezing van de uiteenzetting van het eerste middel vast dat verzoeker zich in dit eerste middel beroept op schending van de bepalingen inzake de samenstelling van het preselectiecomité. Het middel bestaat uit twee onderdelen. Het eerste is ontleend aan de benoeming van een even aantal leden van het preselectiecomité, het tweede aan de cumulatie van de functie van lid van de raad van bestuur van het EMA en die van lid van het preselectiecomité.

73      Het Gerecht stelt voorts vast dat verzoeker in zijn tweede middel aanvoert, ten eerste, dat het preselectiecomité blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de twee kandidaten die lid waren van de raad van bestuur van het EMA niet ambtshalve uit te sluiten, en ten tweede, dat dit comité de litigieuze kennisgeving van vacature heeft geschonden door onregelmatigheden te begaan bij de vaststelling van de beoordelingscriteria, bij het onderzoek van sollicitatiedossiers en bij het gesprek met verzoeker.

74      Uit verzoekers memories blijkt voorts dat hij met zijn derde middel opkomt tegen de stelling van de Commissie dat het haar toegestaan was de door het preselectiecomité opgestelde lijst niet goed te keuren en wijziging daarvan te verlangen. Dit middel dient derhalve aldus te worden opgevat dat daarin wordt gesteld dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ten onrechte aan te nemen dat het haar vrijstond om het besluit van het preselectiecomité tot vaststelling van een ontwerplijst van aan te bevelen kandidaten niet te volgen.

75      Met zijn vierde middel betoogt verzoeker dat er een kennelijke beoordelingsfout is begaan met betrekking tot zijn capaciteiten, waardoor aan andere kandidaten de voorkeur werd gegeven boven hem.

76      Het Gerecht zal eerst het tweede onderdeel van het eerste middel onderzoeken, dat is ontleend aan de cumulatie van de functie van lid van de raad van bestuur van het EMA en die van lid van het preselectiecomité.

–       Argumenten van partijen

77      Verzoeker betoogt dat de omstandigheid dat de presidente van het preselectiecomité, mevrouw D, alsmede een ander lid van het preselectiecomité, de heer E, tevens lid waren van de raad van bestuur van het EMA, heeft geleid tot een belangenconflict bij die twee personen en een schending heeft opgeleverd van het voor de leden van het preselectiecomité geldende beginsel van onpartijdigheid. Dit geldt a fortiori in het onderhavige geval, aangezien twee andere leden van de raad van bestuur van het EMA, te weten de heren B en C, op de post hadden gesolliciteerd. Derhalve heeft de Commissie, door leden van de raad van bestuur van het EMA te kiezen als lid van het preselectiecomité, toegestaan dat, in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur, aan de bovengenoemde sollicitaties van de heren B en C, een voorkeursbehandeling werd gegeven.

78      Verzoeker voegt hieraan toe dat via de benoeming van twee leden van de raad van bestuur van het EMA tot lid van het preselectiecomité, het leden van de raad van bestuur van het EMA waren die de diverse sollicitaties hebben „gescreend” en die de kandidaten tijdens de voorselectiefase hebben gehoord, zonder dat zij hiertoe gemachtigd waren, aangezien die fase van de procedure zich afspeelde binnen de Commissie, en niet voor de raad van bestuur. Door de beoordeling door twee leden van de raad van bestuur van het EMA in de plaats te stellen van die van het preselectiecomité, heeft de Commissie misbruik van bevoegdheid en van procedure gemaakt, alsook de beginselen van gelijke behandeling, behoorlijk bestuur en verdeling van bevoegdheden tussen de raad van bestuur van het EMA en het preselectiecomité geschonden.

79      De Commissie antwoordt dat er geen wettelijke bepaling bestaat die verbiedt dat leden van de raad van bestuur van het EMA worden benoemd tot lid van het preselectiecomité. Evenmin bestaat er een regel die leden van de raad van bestuur van het EMA verbiedt te solliciteren naar de post van uitvoerend directeur van het EMA. Bijgevolg schendt het feit dat twee leden van de raad van bestuur van het EMA werden benoemd tot lid van het preselectiecomité en kandidaten – waaronder de heren B en C, die tevens lid waren van de raad van bestuur van het EMA – hebben onderzocht en voorgeselecteerd, geen enkele wettelijke bepaling.

80      De Commissie voegt hieraan toe dat wanneer het gaat om de benoeming van de uitvoerend directeur van een agentschap in een zeer gespecialiseerde omgeving, het preselectiecomité moet zijn samengesteld uit deskundigen op het relevante gebied die hoge functies bekleden. Zo behoorden in casu de leden van het preselectiecomité tot het hoger personeel van het DG Gezondheid en van een ander wetenschappelijk directoraat-generaal van de Commissie, namelijk het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie, en was het juist omdat zij behoorden tot het hoger personeel van de Commissie en beschikten over de nodige kwalificaties en ervaring, dat bepaalde leden van het preselectiecomité tevens lid waren van de raad van bestuur van het EMA. De deskundigen die konden worden benoemd tot lid van het preselectiecomité behoorden tot een beperkte kring, zodat het geen verbazing wekt dat zij deze of gene kandidaat – van reputatie of persoonlijk – kenden. In casu was de benoeming van mevrouw D en de heer E – respectievelijk directeur-generaal en ambtenaar bij het DG Gezondheid, beide tevens lid van de raad van bestuur van het EMA en deskundigen op het gebied – tot lid van het preselectiecomité derhalve objectief gerechtvaardigd, ja zelfs noodzakelijk. Volgens de Commissie is deze omstandigheid op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid, van een belangenconflict of van enigerlei onregelmatigheid. Een dergelijke bewering kan alleen worden gedaan op basis van nauwkeurige bewijzen van het bestaan van een dergelijke onregelmatigheid en de invloed daarvan op de selectieprocedure. Verzoeker heeft die bewijzen niet geleverd.

–       Beoordeling door het Gerecht

81      Op het gebied van vergelijkende onderzoeken is geoordeeld dat de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover een jury van een vergelijkend onderzoek beschikt bij de bepaling van de modaliteiten en de gedetailleerde inhoud van de mondelinge examens van de kandidaten, moet worden gecompenseerd door een nauwgezette naleving van de regels voor de organisatie van die examens (arresten Girardot/Commissie, T‑92/01, EU:T:2002:220, punt 24, en Christensen/Commissie, T‑336/02, EU:T:2005:115, punt 38).

82      Volgens vaste rechtspraak moet een jury van een vergelijkend onderzoek waarborgen dat haar oordeel over alle kandidaten tijdens de mondelinge examens onder gelijke en objectieve omstandigheden wordt uitgebracht (arrest Pantoulis/Commissie, T‑290/03, EU:T:2005:316, punt 90).

83      Ofschoon het in casu aan de orde zijnde preselectiecomité geen jury van een vergelijkend onderzoek is, en zijn advies noch voor het RCB, noch voor de Commissie bindend is, kan deze rechtspraak in de onderhavige zaak toch worden toegepast, aangezien het preselectiecomité, net als een jury van een vergelijkend onderzoek, de beste kandidaten moet kiezen uit hen die na de bekendmaking van de litigieuze kennisgeving van vacature hebben gesolliciteerd, en het bij de organisatie van de preselectietoetsen over een aanzienlijke speelruimte beschikt (zie met betrekking tot een selectiepanel van een interne aanwerving arrest CG/EIB, F‑115/11, EU:F:2014:187, punt 60).

84      Bijgevolg diende, op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur en gelijke behandeling, de Commissie te zorgen voor de goede organisatie van de eerste etappe van de selectieprocedure, die plaats diende te vinden voor het preselectiecomité. Dit betekende dat alle door de Commissie aangewezen leden van het preselectiecomité de nodige onafhankelijkheid dienden te bezitten opdat hun objectiviteit niet ter discussie kon worden gesteld (zie arrest CG/EIB, EU:F:2014:187, punt 61).

85      Bovendien zij erop gewezen dat het beginsel van behoorlijk bestuur, dat de verplichting omvat voor de instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken, is verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat, sinds de inwerkingtreding op 1 december 2009 van het Verdrag van Lissabon, dezelfde juridische waarde heeft als de Verdragen, en dat in artikel 41, met het opschrift „Recht op behoorlijk bestuur”, bepaalt dat eenieder er recht op heeft dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld.

86      Derhalve staat het aan het Gerecht om na te gaan of het preselectiecomité regelmatig was samengesteld en heeft gefunctioneerd, en met name heeft voldaan aan zijn verplichting tot onpartijdigheid, daar die verplichting tot onpartijdigheid een van de regels is die de werkzaamheden van de jury van een vergelijkend onderzoek en, naar analogie, die van een preselectiecomité beheersen, en die onderworpen zijn aan het toezicht van de Unierechter (zie met betrekking tot een jury van een vergelijkend onderzoek beschikking Meierhofer/Commissie, F‑74/07 RENV, EU:F:2011:63, punt 62).

87      In casu blijkt uit punt 7.2 van de richtsnoeren, ten eerste, dat het preselectiecomité de selectieprocedure aanvangt door met behulp van een checklist te onderzoeken of de kandidaten voldoen aan de toelatingscriteria, waarna het op basis van de in de kennisgeving van vacature vastgelegde selectiecriteria een beoordelingsschema opstelt, dat het mogelijk maakt het profiel van de kandidaten te vergelijken met het gezochte profiel en de in de kennisgeving van vacature vereiste specifieke deskundigheden. Na deze beoordeling stelt het preselectiecomité een eerste lijst van voorgeselecteerde kandidaten op waarvan het meent dat zij het best beantwoorden aan het gezochte profiel en roept het deze kandidaten op voor een gesprek. Na de gesprekken doet het het RCB een volledig rapport toekomen met informatie over elk gesprek, een kwalitatieve beoordeling van alle kandidaten, ongeacht of zij gehoord werden of niet, en een ontwerplijst van kandidaten die het meest gekwalificeerd worden geacht. Ten tweede volgt uit artikel 64 van verordening nr. 726/2004 en punt 10.3 van de richtsnoeren dat de raad van bestuur van het EMA, zijnerzijds, uit de door de Commissie voorgestelde kandidaten de uitvoerend directeur dient te kiezen.

88      Het preselectiecomité is derhalve bevoegd om verschillende kandidaten aan te bevelen bij het RCB, terwijl het besluit inzake de benoeming van de uitvoerend directeur van het EMA zaak blijft van de raad van bestuur van het EMA. Bijgevolg rijst de vraag of mevrouw D en de heer E, die tegelijkertijd lid waren van het preselectiecomité – de instantie die het voorstel doet – en lid van de raad van bestuur van het EMA – de instantie die het besluit neemt – hebben voldaan aan hun verplichting tot onpartijdigheid, gelet op de duidelijk onderscheiden bevoegdheden van het preselectiecomité en de raad van bestuur van het EMA.

89      In dit verband merkt het Gerecht op dat ofschoon de ontwerplijst van de door het preselectiecomité aanbevolen kandidaten noch voor het RCB, noch voor de Commissie bindend is, dit niet wegneemt dat deze lijst, alsook de kwalitatieve beoordeling van alle kandidaten die het preselectiecomité in zijn rapport opneemt, een bepaald belang hebben voor het verloop van de preselectieprocedure, aangezien, enerzijds, het RCB is gehouden om ze in aanmerking te nemen en, anderzijds, het bevoegde Commissielid, overeenkomstig punt 8.3 van de richtsnoeren, enkel de kandidaten hoort die door het RCB in zijn eindadvies zijn geselecteerd. Bijgevolg kan niet worden ontkend dat het preselectiecomité een beslissende invloed uitoefent op de definitieve lijst van de door de Commissie aan de raad van bestuur van het EMA voorgestelde kandidaten.

90      Ook stelt het Gerecht vast dat, ten eerste, de leden van het preselectiecomité die ook lid zijn van de raad van bestuur van het EMA, in de vergadering van de raad van bestuur hetzij persoonlijk, hetzij door hun plaatsvervanger, kunnen stemmen voor de benoeming van een van de door de Commissie geselecteerde kandidaten. Ten tweede merkt het Gerecht op dat de leden van de raad van bestuur van het EMA een bijzonder belangrijke rol kunnen spelen tijdens de beraadslagingen, ongeacht of zij al dan niet gebruikmaken van hun stemrecht en dat zij in elk geval rechtstreeks in contact staan met de andere leden van de raad van bestuur.

91      Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de cumulatie van de functie van lid van het preselectiecomité en die van lid van de raad van bestuur van het EMA de onafhankelijkheid en objectiviteit van de personen die deze functies combineren, in gevaar kan brengen.

92      Bijgevolg dient ervan uit te worden gegaan, zonder enig oordeel te vellen over de inhoud van de tussen de leden van het preselectiecomité gevoerde debatten en over de door de diverse leden van dat comité – inclusief mevrouw D en de heer E – ingenomen standpunten, dat mevrouw D en de heer E, alleen al door zitting te nemen in het preselectiecomité, hun verplichting tot onpartijdigheid hebben geschonden. Derhalve moet worden geconcludeerd dat, aangezien alle leden van het preselectiecomité de nodige onafhankelijkheid dienen te bezitten opdat de objectiviteit van het preselectiecomité in zijn geheel niet ter discussie kan worden gesteld, de verplichting tot onpartijdigheid van het preselectiecomité in zijn geheel is geschonden.

93      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de argumenten van de Commissie.

94      Wat om te beginnen het argument betreft dat de leden van de raad van bestuur van het EMA die zijn benoemd tot lid van het preselectiecomité geenszins de raad van bestuur van het EMA vertegenwoordigden binnen het preselectiecomité, en niet handelden in naam van dat bestuur, aangezien de raad van bestuur in feite in het preselectiecomité werd vertegenwoordigd in de persoon van de waarnemer – in casu de heer A – zij opgemerkt dat de deelneming door de heer A als waarnemer aan de werkzaamheden van het preselectiecomité niet door verzoeker aan de orde is gesteld. Zoals in punt 92 van het onderhavige arrest is vastgesteld, vormde het enkele feit dat mevrouw D en de heer E – beiden lid van de raad van bestuur van het EMA – zitting hadden genomen in het preselectiecomité, reeds een schending van hun verplichting tot onpartijdigheid. Bovendien blijkt uit het dossier dat mevrouw D heeft deelgenomen aan de vergaderingen van de raad van bestuur van het EMA van 5 mei en 8 juni 2011, die tot doel hadden de nieuwe uitvoerend directeur van het EMA te benoemen, en dat zij derhalve heeft deelgenomen aan het gehoor van de vier in het besluit van de Commissie van 20 april 2011 voorgestelde kandidaten, alsmede aan de debatten die hebben geleid tot de benoeming van de heer C. Deze omstandigheid toont aan dat verzoeker terecht mocht twijfelen aan de onpartijdigheid waarmee mevrouw D de werkzaamheden van het preselectiecomité heeft geleid.

95      Evenmin aanvaardbaar is voorts het argument van de Commissie dat op grond van het feit dat slechts twee van de 35 leden waaruit de raad van bestuur van het EMA was samengesteld tevens lid waren van het preselectiecomité, niet kan worden betoogd dat de leden van de raad van bestuur van het EMA hun beoordeling in de plaats hebben gesteld van die van het preselectiecomité. Zelfs indien zou worden aangenomen dat noch mevrouw D, noch de heer E hebben deelgenomen aan de vergaderingen van de raad van bestuur van het EMA van 5 mei en 8 juni 2011, feit blijft dat zij hebben deelgenomen aan de vergaderingen van het preselectiecomité en als leden van dat comité invloed konden uitoefenen op de beoordeling van alle kandidaten door de andere leden van het preselectiecomité.

96      Ook het argument van de Commissie dat de benoeming van mevrouw D en de heer E tot leden van het preselectiecomité objectief gerechtvaardigd en zelfs noodzakelijk was, aangezien beiden deskundige waren op het gebied, moet worden verworpen. Het was, zoals de Commissie ter terechtzitting zelf heeft toegegeven, immers niet onmogelijk om in het preselectiecomité deskundigen te benoemen die geen lid waren van de raad van bestuur van het EMA. Overigens stelt het Gerecht vast dat op basis van de richtsnoeren kan worden vermeden dat leden van het preselectiecomité tevens lid zijn van de raad van bestuur van het EMA. Punt 7.1 van de richtsnoeren staat het toezichthoudende directoraat-generaal immers toe, enerzijds, om de leden van het preselectiecomité te kiezen uit meerdere hogere ambtenaren, door te bepalen dat het preselectiecomité wordt samengesteld uit de directeur-generaal of de plaatsvervangend directeur-generaal van het toezichthoudende directoraat-generaal, een directeur van het toezichthoudende directoraat-generaal en een directeur van een ander directoraat-generaal. Anderzijds voorziet deze bepaling erin dat de leden van het preselectiecomité „in de regel” worden benoemd uit de bovenbedoelde ambtenaren. Wanneer, zoals in casu, blijkt dat de in punt 7.1 opgesomde personen, te weten de directeur-generaal, de plaatsvervangend directeur-generaal en een directeur van het toezichthoudende directoraat-generaal, reeds lid zijn van de raad van bestuur van het betrokken agentschap, kunnen andere personen tot lid van het preselectiecomité worden benoemd.

97      Eveneens dient te worden verworpen het argument van de Commissie dat geen enkele regel verbiedt dat leden van de raad van bestuur van het EMA worden benoemd tot lid van het preselectiecomité. Het feit dat één persoon deze functies combineert, vormt, zoals het Gerecht heeft vastgesteld, een schending van de verplichting tot onpartijdigheid van het preselectiecomité en is derhalve in strijd met artikel 41 van het Handvest.

98      Tot slot moet ook het argument van de Commissie dat artikel 11 bis van het Statuut een garantie vormt voor de onpartijdigheid van de leden van het preselectiecomité, van de hand worden gewezen. Hoewel overeenkomstig artikel 11 van het Statuut elke ambtenaar is gehouden geen zaken te behandelen waarbij hij een persoonlijk belang heeft dat zijn onafhankelijkheid in gevaar kan brengen, en hoewel uit het dossier blijkt dat de heer A alsmede een lid van het preselectiecomité aan een gesprek met een van de kandidaten niet deel hebben genomen, dient namelijk niettemin te worden vastgesteld dat mevrouw D en de heer E, niettegenstaande artikel 11 bis van het Statuut, zich niet tegen hun benoeming tot leden van het preselectiecomité hebben verzet, dat zij aan alle gesprekken met de kandidaten hebben deelgenomen en dat mevrouw D niet overeenkomstig artikel 11, lid 3, van het reglement van orde van de raad van bestuur heeft opgegeven dat er mogelijk een belang bestond dat afbreuk kon doen aan haar onafhankelijkheid tijdens de vergaderingen van de raad van bestuur van het EMA van 5 mei en 8 juni 2011.

99      Gelet op het voorgaande moet het tweede onderdeel van het eerste middel, ontleend aan de cumulatie van de functie van lid van de raad van bestuur van het EMA en die van lid van het preselectiecomité, gegrond worden verklaard.

100    Mitsdien moeten de conclusies tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 20 april 2011 worden toegewezen, zonder dat het eerste onderdeel van het eerste middel of de andere aangevoerde middelen hoeven te worden onderzocht.

 Zesde conclusie, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011

101    Uit artikel 64 van verordening nr. 726/2004, uitgewerkt door de richtsnoeren, blijkt dat de raad van bestuur van het EMA enkel een van de voorgeselecteerde en op de bij besluit van de Commissie van 20 april 2011 vastgestelde lijst opgenomen kandidaten kon benoemen tot uitvoerend directeur van het EMA. Dit is wat in de onderhavige zaak is gebeurd, aangezien het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011 de heer C benoemde, wiens naam was opgenomen op de bij besluit van de Commissie van 20 april 2011 vastgestelde lijst. Aangezien het Gerecht in het voorgaande punt heeft geoordeeld dat het besluit van de Commissie van 20 april 2011 moet worden nietig verklaard, moet worden vastgesteld dat het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011 eveneens moet worden nietig verklaard.

102    Mitsdien moeten ook de conclusies tot nietigverklaring van het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011 worden toegewezen.

3.     Vordering tot schadevergoeding

 Argumenten van partijen

103    Verzoeker betoogt in wezen dat het besluit van de Commissie van 20 april 2011 en van de raad van bestuur van 6 oktober 2011 hem immateriële schade hebben toegebracht, die hij evenwel niet nader becijfert.

104    De Commissie en het EMA concluderen tot ongegrondverklaring van de vordering tot schadevergoeding.

 Beoordeling door het Gerecht

105    Het Gerecht heeft geoordeeld dat, ofschoon de nietigverklaring van een onwettig besluit op zich een passend en in beginsel toereikend herstel kan vormen van elke immateriële schade die het besluit kan hebben veroorzaakt, dit niet het geval kan zijn wanneer de verzoekende partij aantoont dat zij immateriële schade heeft geleden die kan worden losgekoppeld van de onwettigheid waarop de nietigverklaring is gebaseerd en die door die nietigverklaring niet volledig kan worden hersteld (arrest Michail/Commissie, T‑49/08 P, EU:T:2009:456, punt 88).

106    Aangezien het besluit van de Commissie van 20 april 2011 en het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011 nietig zijn verklaard, staat het aan het Gerecht om dit te onderzoeken.

107    In casu heeft verzoeker zijn vordering tot schadevergoeding niet nader uiteengezet. Evenmin blijkt uit zijn memories dat er sprake is van immateriële schade die kan worden losgekoppeld van de onwettigheid waarop het besluit van de Commissie van 20 april 2011 en het besluit van de raad van bestuur van 6 oktober 2011 zijn gebaseerd en die door die nietigverklaring van die twee besluiten niet volledig kan worden hersteld. Derhalve is het Gerecht van oordeel dat elke materiële schade die verzoeker als gevolg van de onwettigheid van voornoemde besluiten zou kunnen hebben geleden, op passende en toereikende wijze door de nietigverklaring daarvan wordt hersteld.

108    Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen.

 Kosten

109    Overeenkomstig artikel 101 van het Reglement voor de procesvoering draagt de in het ongelijk gestelde partij, behoudens de andere bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dat Reglement, haar eigen kosten en wordt zij verwezen in de kosten van de andere partij, voor zover dit is gevorderd. Krachtens artikel 102 van het Reglement voor de procesvoering kan, wanneer de billijkheid dit vergt, het Gerecht beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij slechts ten dele wordt verwezen in de kosten van de andere partij of daarin zelfs niet dient te worden verwezen.

110    Uit de rechtsoverwegingen van dit arrest volgt dat, aangezien het beroep van verzoeker op de voornaamste punten is toegewezen, de Commissie en het EMA in het ongelijk zijn gesteld. Bovendien heeft verzoeker in zijn conclusies uitdrukkelijk gevraagd om de Commissie en het EMA te verwijzen in de kosten. Daar de omstandigheden van het geding niet de toepassing van de bepalingen van artikel 102 van het Reglement voor de procesvoering rechtvaardigen, dienen de Commissie en het EMA hun eigen kosten te dragen, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure, en worden zij voor gelijke delen verwezen in de kosten van verzoeker, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van de Europese Commissie van 20 april 2011, waarbij zij de raad van bestuur van het Europees Geneesmiddelenbureau een lijst voorlegt van vier door het preselectiecomité aanbevolen en door het Raadgevend Comité benoemingen bevestigde kandidaten, wordt nietig verklaard.

2)      Het besluit van de raad van bestuur van het Europees Geneesmiddelenbureau van 6 oktober 2011 tot benoeming van de uitvoerend directeur, wordt nietig verklaard.

3)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)      De Europese Commissie en het Europees Geneesmiddelenbureau dragen hun eigen kosten en worden elk verwezen in de helft van de kosten van E. Hristov.

Rofes i Pujol

Bradley

Svenningsen

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 november 2014.

De griffier

 

      De president van de Tweede kamer

W. Hakenberg

 

      K. Bradley


* Procestaal: Bulgaars.