Language of document : ECLI:EU:F:2016:96

Voorlopige editie

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

3 mei 2016

Zaak F‑18/12

Sophie Aprili

en

Karin Kilian

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Pensioenen – Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut – Pensioenrechten die vóór de indiensttreding van de Unie zijn verworven in een nationale pensioenregeling – Overdracht aan de pensioenregeling van de Unie – Voorstel voor extra pensioenjaren, gedaan door het TABG of het TAOBG, en door de betrokkene aanvaard – Intrekking van dat voorstel – Nieuw voorstel voor extra pensioenjaren gebaseerd op nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen – Exceptie van niet-ontvankelijkheid – Begrip bezwarend besluit – Artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Aprili en Kilian voornamelijk vragen om nietigverklaring van de besluiten van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van de Europese Commissie (hierna: „TAOBG”) respectievelijk het tot aanstelling bevoegd gezag van de Commissie (hierna: „TABG”) van 21 juni en 20 mei 2011, waarbij dat gezag in het kader van de pensioenregeling van de Europese Unie definitief de pensioenrechten heeft vastgesteld die verzoeksters vóór hun indiensttreding bij de Unie hadden verworven.

Beslissing:      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Aprili en Kilian dragen hun eigen kosten en worden verwezen in de kosten van de Europese Unie.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Bezwarend besluit – Begrip – Voorstel voor extra pensioenjaren met het oog op de overdracht aan de regeling van de Unie van vóór de indiensttreding bij de Unie verworven pensioenrechten – Daarvan uitgesloten – Besluit tot toekenning van pensioenjaren vastgesteld na de overdracht van het kapitaal dat de verworven pensioenrechten vertegenwoordigt – Daaronder begrepen

(Art. 270 VWEU; Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 1, en bijlage VIII, art. 11, lid 2)

2.      Beroepen van ambtenaren – Beroep tegen het besluit tot afwijzing van de klacht – Ontvankelijkheid – Verplichting om een uitspraak te doen over de vordering gericht tegen het besluit tot afwijzing van de klacht – Vordering zonder autonome inhoud of louter bevestigend besluit – Ontbreken

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      In het kader van de procedure voor de overdracht van pensioenrechten zoals voorzien in artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut, vormt het besluit van, naargelang het geval, het tot aanstelling bevoegd gezag of het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, dat is genomen na de overdracht van het kapitaal dat de pensioenrechten vertegenwoordigt die de betrokkene vóór zijn indiensttreding bij de Unie heeft verworven, het bezwarend besluit waartegen beroep kan worden ingesteld krachtens artikel 270 VWEU en artikel 91, lid 1, van het Statuut. Daartegen is een voorstel voor extra pensioenjaren, ook al is het door de betrokkene aanvaard, geen bezwarend besluit waartegen beroep kan worden ingesteld krachtens artikel 270 VWEU en artikel 91, lid 1, van het Statuut.

Extra pensioenjaren kunnen immers alleen worden toegekend wanneer de ambtenaar zijn toestemming geeft voor de voortgang van de procedure om het kapitaal dat de pensioenrechten vertegenwoordigt die hij bij het betrokken externe pensioenfonds heeft verworven, over te dragen aan de pensioenregeling van de Unie, welke goedkeuring duidelijk wordt door het voorstel voor extra pensioenjaren dat door het, naargelang het geval, tot aanstelling bevoegd gezag of het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag wordt gedaan op basis van het voorlopige kapitaalbedrag dat het betrokken nationale pensioenfonds heeft aangekondigd.

In het stadium van het voorstel voor extra pensioenjaren verplicht de betrokken instelling zich er slechts toe artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut en de algemene uitvoeringsbepaling correct op de situatie van de betrokkene toe te passen. Deze verplichting van de instelling vloeit rechtstreeks voort uit de betrokken statutaire bepalingen, zelfs al verbindt zij zich niet uitdrukkelijk daartoe.

Uit een dergelijke verbintenis die in een voorstel voor extra pensioenjaren tot uiting komt, volgt noch een nieuwe verplichting voor de betrokken instelling noch, dientengevolge, een wijziging van de rechtspositie van de betrokkene, met name omdat, zelfs wanneer de betrokkene zijn toestemming geeft om de pensioenrechten die hij in een andere regeling heeft verworven, over te dragen aan de pensioenregeling van de Unie, de instelling die het voorstel heeft gedaan, niet verplicht is om, nadat de door het nationale fonds aangekondigde overdracht van het kapitaal heeft plaatsgevonden, de betrokkene automatisch het aantal pensioenjaren toe te kennen zoals aangegeven in het oorspronkelijke voorstel op basis waarvan de ambtenaar zijn wil heeft bevestigd om dat kapitaal over te dragen aan de pensioenregeling van de Unie.

(cf. punten 36‑40)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arresten van 13 oktober 2015, Commissie/Verile en Gjergji, T‑104/14 P, EU:T:2015:776, punten 50, 52, 53 en 74; Commissie/Cocchi en Falcione, T‑103/13 P, EU:T:2015:777, punt 66, en Teughels/Commissie, T‑131/14 P, EU:T:2015:778, punten 37, 46, 48, 49, 58 en 70

2.      Overeenkomstig het beginsel van proceseconomie kan de Unierechter beslissen dat hij niet specifiek uitspraak hoeft te doen over de vordering gericht tegen het besluit tot afwijzing van de klacht, wanneer hij vaststelt dat deze geen zelfstandige inhoud heeft en in wezen samenvalt met de vordering gericht tegen het besluit waartegen de klacht is ingediend. Dit kan met name het geval zijn wanneer hij vaststelt dat het besluit tot afwijzing van de klacht een loutere bevestiging vormde van de handeling waartegen die klacht was ingediend, en dat die handeling bovendien geen bezwarend besluit vormde in de zin van artikel 90 van het Statuut.

(cf. punt 43)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest van 21 september 2011, Adjemian e.a./Commissie, T‑325/09 P, EU:T:2011:506, punt 33

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 19 november 2014, EH/Commissie, F‑42/14, EU:F:2014:250, punt 85