Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 3 december 2019 door HSBC Holdings plc, HSBC Bank plc, HSBC France tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer – uitgebreid) van 24 september 2019 in zaak T-105/17, HSBC Holdings plc e.a./Commissie

(Zaak C-883/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: HSBC Holdings plc, HSBC Bank plc, HSBC France (vertegenwoordigers: K. Bacon QC, D. Bailey, barristers, M. Simpson, solicitor, C. Angeli, avocate, M. Giner, advocate)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht (Tweede kamer – uitgebreid) van 24 september 2019 in zaak T-105/17, HSBC Holdings plc e.a. / Europese Commissie, vernietigen;

artikel 1, onder b), van het besluit van de Commissie C(2016) 8530 final van 7 december 2016 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst [Zaak AT.39914 – Rentederivaten in euro (EIRD)]1 nietig verklaren; subsidiair, artikel 1, onder b), nietig verklaren voor zover het stelt dat HSBC na 19 maart 2007 heeft deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk;

de Commissie verwijzen in HSBC’s kosten van zaak T-105/17 en in die van deze hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen zes middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting wat betreft de gevolgen van de schending door de Commissie van wezenlijke procedurele vormvoorschriften, te weten het recht van HSBC op de beginselen van het vermoeden van onschuld, goed bestuur en de rechten van de verdediging.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 101, lid 1, VWEU verkeerd toe te passen bij de beoordeling van het doel van de manipulatie van 19 maart 2007 en/of door de informatie verkeerd voor te stellen.

Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de twee gesprekken een inbreuk naar strekking vormen op artikel 101, lid 1, VWEU. Het Gerecht heeft met name ten onrechte geoordeeld dat met het mededingingsbevorderende karakter van die gesprekken krachtens artikel 101, lid 1, VWEU enkel rekening kan worden gehouden in het kader van nevenrestricties bij een primaire transactie of de beoordeling krachtens artikel 101, lid 3, VWEU.

Vierde middel: in zijn oordeel over de twee gesprekken van 12 en 16 februari 2007 heeft het Gerecht het overgelegde bewijs kennelijk verkeerd voorgesteld.

Vijfde middel: de conclusie van het Gerecht dat de in zijn arrest vastgestelde één enkele voortdurende inbreuk, één enkel doel nastreefde, geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting wat betreft twee punten: (i) het Gerecht heeft de feiten en het bewijs met betrekking tot het gesprek van 27 maart 2007 kennelijk verdraaid; (ii) het Gerecht heeft blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te oordelen dat met de twee gesprekken over mid-prijzen het door het Gerecht vastgestelde één enkele doel werd nagestreefd.

Zesde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te oordelen dat HSBC deelgenomen heeft aan één enkele voortdurende inbreuk die gedragingen omvat die in het besluit niet als inbreukmakende gedragingen van HSBC zijn aangemerkt.

____________

1 PB 2019, C 130, blz 4.