Language of document : ECLI:EU:F:2008:40

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

8 april 2008

Zaak F‑134/06

Giovanni Bordini

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Pensioenen – Aanpassingscoëfficiënt – Woonstaat – Begrip woonplaats – Begrip belangrijkste woonplaats – Bewijs”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Commissie van 25 januari 2006 houdende weigering om de aanpassingscoëfficiënt van het Verenigd Koninkrijk op verzoekers pensioen toe te passen alsmede, voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 18 augustus 2006 houdende afwijzing van de klacht van 19 april 2006 en, anderzijds, veroordeling van de Commissie tot betaling van rente over de bedragen die krachtens de retroactieve toepassing van de aanpassingscoëfficiënt van het Verenigd Koninkrijk op zijn pensioen vanaf 1 april 2004 verschuldigd zijn, op basis van de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. De Commissie zal naast haar eigen kosten de helft van de kosten dragen die verzoeker in verband met de informele bijeenkomst van 5 juni 2007 heeft gemaakt. Verzoeker zal zijn eigen kosten dragen, met uitzondering van de helft van de kosten die hij voor de informele bijeenkomst van 5 juni 2007 heeft gemaakt.

Samenvatting

Ambtenaren – Pensioenen – Aanpassingscoëfficiënt

(Ambtenarenstatuut, art. 82)

Het begrip woonplaats in de zin van artikel 82 van het oude Statuut, dat voorziet in de toepassing van de aanpassingscoëfficiënt die is vastgesteld voor het land waar de pensioengerechtigde aantoont zijn woonplaats te hebben, betreft de plaats waar de voormalig ambtenaar het daadwerkelijke centrum van zijn belangen heeft gevestigd, dat wil zeggen de plaats waar de betrokkene het permanente of gewone centrum van zijn belangen heeft gevestigd, met de bedoeling daaraan een vast karakter te geven of waar hij wordt geacht zijn kosten te maken. Voorts impliceert het begrip woonplaats, afgezien van een louter kwantitatief gegeven als de duur van het verblijf op het grondgebied van de een of andere staat, naast het fysieke feit van het wonen op een bepaalde plaats, de intentie om aan dat feit de bestendigheid te verlenen die voortvloeit uit levensgewoonten en normale sociale betrekkingen. Dit begrip woonplaats is kenmerkend voor de communautaire openbare dienst en is niet noodzakelijkerwijs gelijk aan nationale opvattingen van dit begrip.

(cf. punten 69 en 86)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 4 juni 2003, Del Vaglio/Commissie, T‑124/01 en T‑320/01, JurAmbt. blz. I‑A‑157 en II‑767, punt 70, en de aldaar aangehaalde rechtspraak, 71, en de aldaar aangehaalde rechtspraak, en 72; 12 september 2005, Dionyssopoulou/Raad, T‑320/04, JurAmbt. blz. I‑A‑0000 en II‑0000, punt 39; 27 september 2006, Kontouli/Raad, T‑416/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑181 en II‑A‑2‑897, punt 71