Language of document : ECLI:EU:F:2014:202

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

10 september 2014

Zaak F‑38/09 DEP

Breige Martin

tegen

Europese Politiedienst (Europol)

„Openbare dienst – Procedure – Begroting van kosten”

Betreft:      Verzoek om begroting van kosten, krachtens artikel 92 van het Reglement voor de procesvoering door Martin ingediend na het arrest in de zaak Martin/Europol (F‑38/09, EU:F:2010:64).

Beslissing:      Het totaalbedrag van de kosten die de Europese Politiedienst aan Martin moet vergoeden wordt vastgesteld op 1 343,18 EUR, welk bedrag moratoire rente zal dragen vanaf de datum van betekening van de onderhavige beschikking tot aan de datum van betaling, tegen het tarief berekend op basis van het tarief dat de Europese Centrale Bank voor de bovengenoemde periode voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten.

Samenvatting

Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Factoren die in aanmerking moeten worden genomen – Overeenkomst betreffende de honoraria die een partij met haar advocaat heeft gesloten – Daarvan uitgesloten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 91, sub b)

De Unierechter is niet bevoegd om de honoraria vast te stellen die de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigd zijn, maar wel het bedrag ter hoogte waarvan die honoraria kunnen worden ingevorderd bij de partij die in de kosten is verwezen. Hieruit volgt dat voor de begroting door het Gerecht van de invorderbare kosten geen bewijs van betaling nodig is van de kosten waarvan invordering wordt verlangd.

Wanneer de Unierechter zich uitspreekt over een verzoek om begroting van kosten, hoeft hij immers geen rekening te houden met een eventuele overeenkomst dienaangaande tussen de betrokken partij en haar gemachtigden of raadslieden.

De omstandigheid dat in een met haar advocaten gesloten overeenkomst is opgenomen dat de verzoekende partij geen honoraria aan hen zou betalen, heeft dus geen invloed op haar recht om de kosten die in het kader van de hoofdprocedure zijn gemaakt in te vorderen.

(cf. punten 14, 19 en 20)

Referentie:

Hof: beschikkingen Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie, 318/82, EU:C:1985:468, punt 2; C. A. S./Commissie, C‑204/07 P-DEP, EU:C:2009:526, punt 13, en Kronofrance/Duitsland e.a., C‑75/05 P-DEP en C‑80/05 P‑DEP, EU:C:2013:458, punt 30