Language of document : ECLI:EU:C:2019:368

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

7 mei 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 98/5/EG – Toegang tot het beroep van advocaat – Monnik die de beroepskwalificatie van advocaat in een andere lidstaat dan de lidstaat van ontvangst heeft verworven – Artikel 3, lid 2 – Voorwaarde voor inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst – Verklaring van inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst – Weigering van inschrijving – Beroeps- en gedragsregels – Onverenigbaarheid van de hoedanigheid van monnik met de uitoefening van het beroep van advocaat”

In zaak C‑431/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (hoogste bestuursrechter, Griekenland) bij beslissing van 29 juni 2017, ingekomen bij het Hof op 17 juli 2017, in de procedure

Monachos Eirinaios, kata kosmon Antonios Giakoumakis tou Emmanouil

tegen

Dikigorikos Syllogos Athinon,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, R. Silva de Lapuerta, vicepresident, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev, T. von Danwitz, C. Toader, F. Biltgen, K. Jürimäe en C. Lycourgos, kamerpresidenten, J. Malenovský, E. Levits, L. Bay Larsen (rapporteur), M. Safjan, C. Vajda en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 september 2018,

gelet op de opmerkingen van:

–        Monachos Eirinaios, kata kosmon Antonios Giakoumakis tou Emmanouil, vertegenwoordigd door A. Charokopou, dikigoros,

–        Dikigorikos Syllogos Athinon, vertegenwoordigd door D. Vervesos en P. Nikolopoulos, dikigoroi,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Tassopoulou als gemachtigde,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en M. L. Noort als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Tserepa-Lacombe en H. Støvlbæk als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 december 2018,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 2, van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PB 1998, L 77, blz. 36).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Monachos Eirinaios, kata kosmon Antonios Giakoumakis tou Emmanouil (monnik Ireneüs, geboren Antonios Giakoumakis, zoon van Emmanouil; hierna: „monnik Ireneüs”) en Dikigorikos Syllogos Athinon (orde van advocaten van Athene, Griekenland; hierna: „DSA”) over de weigering van deze autoriteit om gevolg te geven aan zijn verzoek om als advocaat die werkzaam is onder zijn oorspronkelijke beroepstitel, te worden ingeschreven op het bijzondere tableau van de orde van advocaten van Athene.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Overwegingen 2, 6 en 8 van richtlijn 98/5 zijn als volgt verwoord:

„(2)      Overwegende dat [...] richtlijn [89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16)] de toetreding van de advocaat tot de advocatuur van de lidstaat van ontvangst tot doel heeft; dat daarmee niet wordt beoogd om in de aldaar geldende beroepsvoorschriften wijziging te brengen noch om de migrerende advocaat aan de toepassing van die regels te onttrekken;

[...]

(6)      Overwegende dat een maatregel op communautair niveau eveneens gerechtvaardigd is wegens het feit dat het thans slechts in enkele lidstaten is toegestaan dat advocaten uit andere lidstaten de werkzaamheden van advocaat onder hun oorspronkelijke beroepstitel, anders dan als dienstverrichting, uitoefenen; dat hieraan echter in de lidstaten waar deze mogelijkheid bestaat op zeer uiteenlopende wijze uitvoering wordt gegeven, bijvoorbeeld wat het werkterrein en de verplichte inschrijving bij de bevoegde autoriteiten betreft; dat een dergelijke verscheidenheid aan situaties tot ongelijkheid en mededingingsdistorsies bij de advocaten van de lidstaten leidt en een belemmering voor het vrije verkeer vormt; dat slechts een richtlijn tot vaststelling van de voorwaarden voor de beroepsbeoefening, anders dan als dienstverrichting, door advocaten onder de oorspronkelijke beroepstitel hiervoor een oplossing kan bieden en advocaten en justitiabelen in alle lidstaten dezelfde mogelijkheden kan bieden;

[...]

(8)      Overwegende dat de in de richtlijn bedoelde advocaten verplicht dienen te worden zich bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in te schrijven, opdat deze zich ervan kan vergewissen dat zij de beroeps- en gedragsregels eerbiedigen; [...]”

4        Artikel 1, leden 1 en 2, van deze richtlijn bepaalt:

„1.      Deze richtlijn heeft tot doel het vergemakkelijken van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat, hetzij als zelfstandige, hetzij in loondienst, in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie werd verworven.

2.      In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

b)      lidstaat van herkomst, de lidstaat waar de advocaat het recht heeft verworven een van de onder a) genoemde beroepstitels te dragen alvorens het beroep van advocaat in een andere lidstaat uit te oefenen;

c)      lidstaat van ontvangst, de lidstaat waar de advocaat overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn zijn beroep uitoefent;

d)      oorspronkelijke beroepstitel, de beroepstitel van de lidstaat waar de advocaat het recht heeft verworven deze titel te dragen alvorens het beroep van advocaat in de lidstaat van ontvangst uit te oefenen;

[...]”

5        Artikel 2, eerste alinea, van deze richtlijn luidt:

„Elke advocaat heeft het recht permanent in elke andere lidstaat onder zijn oorspronkelijke beroepstitel de in artikel 5 omschreven werkzaamheden van advocaat uit te oefenen.”

6        In artikel 3 van deze richtlijn, „Inschrijving bij de bevoegde autoriteit”, is in de leden 1 en 2 het volgende opgenomen:

„1.      De advocaat die zijn beroep wenst uit te oefenen in een andere lidstaat dan die waar hij zijn beroepskwalificatie heeft verworven, is gehouden zich bij de bevoegde autoriteit van die lidstaat in te schrijven.

2.      De bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst gaat op vertoon van de verklaring van inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst over tot inschrijving van de advocaat. [...]”

7        Artikel 6 van richtlijn 98/5, met als opschrift „Toepasselijke beroeps- en gedragsregels”, bepaalt in lid 1:

„Onafhankelijk van de beroeps- en gedragsregels waaraan hij in de lidstaat van herkomst is onderworpen, is de onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzame advocaat voor alle werkzaamheden die hij op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst uitoefent, aan dezelfde beroeps- en gedragsregels onderworpen als advocaten die onder de relevante beroepstitel van de laatstbedoelde lidstaat praktiseren.”

 Grieks recht

8        De Helleense Republiek heeft richtlijn 98/5 in nationaal recht omgezet bij de Proedriko Diatagma 152/2000, Diefkolynsi tis monimis askisis tou dikigorikoy epaggelmatos stin Ellada apo dikigorous pou apektisan ton epaggelmatiko tous titlo se allo kratos-melos tis EE (presidentieel besluit 152/2000 van 23 mei 2000 tot vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in Griekenland door advocaten die hun beroepskwalificatie in een andere lidstaat van de Europese Unie hebben verworven) (FEK A’ 130).

9        Artikel 5 van dat presidentieel besluit bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.      Een persoon kan het beroep van advocaat in Griekenland enkel uitoefenen indien hij is ingeschreven bij de orde van advocaten van de plaats waar hij werkzaam zal zijn en indien hij kantoor houdt in hetzelfde rechtsgebied.

2.      De raad van de voormelde orde van advocaten beslist over de aanvraag tot inschrijving, nadat de betrokkene de volgende documenten heeft overgelegd:

[...]

c)      een verklaring van inschrijving die afkomstig is van de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst die de beroepstitel heeft afgegeven, dan wel van een andere bevoegde autoriteit van de staat van herkomst. [...]”

10      Artikel 6 van de Kodikas dikigoron (advocatenwet; wet 4194/2013, FEK A’ 208), met als opschrift „Voorwaarden om advocaat te worden – Belemmeringen”, bepaalt in lid 6:

„De advocaat [...] mag niet de hoedanigheid [...] van monnik hebben.”

11      Uit artikel 7, lid 1, onder a) en c), van de advocatenwet blijkt dat wie priester of monnik is en in vaste dienst wordt aangesteld bij of enigerlei post bekleedt in dienst van een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, van rechtswege de hoedanigheid van advocaat verliest en wordt geschrapt van het tableau van de orde van advocaten waarvan hij lid is.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

12      Monnik Ireneüs, verzoeker in het hoofdgeding, is monnik in het klooster van Petra, gelegen te Karditsa (Griekenland).

13      Op 12 juni 2015 heeft monnik Ireneüs bij de DSA een verzoek ingediend om als advocaat die deze beroepstitel heeft verworven in een andere lidstaat, te weten Cyprus, te worden ingeschreven op het bijzondere tableau van de orde van advocaten van Athene.

14      Op 18 juni 2015 heeft de DSA dat verzoek op grond van de nationale bepalingen inzake de onverenigbaarheid van de uitoefening van het beroep van advocaat met de hoedanigheid van monnik afgewezen omdat deze autoriteit van oordeel was dat deze bepalingen ook gelden voor advocaten die in Griekenland werkzaam wensen te zijn onder hun oorspronkelijke beroepstitel.

15      Op 29 september 2015 is monnik Ireneüs tegen dat besluit opgekomen bij de Symvoulio tis Epikrateias (hoogste bestuursrechter, Griekenland).

16      Ter ondersteuning van zijn beroep voert hij met name aan dat de nationale wettelijke regeling in strijd is met de bepalingen van richtlijn 98/5 op grond dat deze regeling een voorwaarde oplegt die in deze richtlijn niet is opgenomen. Deze richtlijn bewerkstelligt een volledige harmonisatie van de regels inzake de voorwaarden die gelden voor de inschrijving, bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, van advocaten die hun beroepskwalificatie in een andere lidstaat hebben verworven.

17      De DSA voert, zakelijk weergegeven, aan dat de nationale wettelijke regeling op grond waarvan monniken geen advocaat mogen zijn, haar rechtvaardiging vindt in fundamentele regels en beginselen die de uitoefening van het beroep van advocaat in de lidstaat van ontvangst regelen.

18      Die autoriteit is daarbij van oordeel dat de hoedanigheid van monnik maakt dat een monnik niet overeenkomstig deze regels en beginselen garanties kan bieden, zoals onder meer de onafhankelijkheid ten aanzien van de kerkelijke autoriteiten waaronder hij valt, de mogelijkheid zich ten volle te wijden aan de uitoefening van het beroep van advocaat, het vermogen om zaken te regelen in conflictsituaties, de vestiging van zijn werkelijke zetel in het rechtsgebied van de betrokken rechtbank van eerste aanleg en de naleving van het verbod om diensten om niet te verrichten.

19      De Symvoulio tis Epikrateias heeft twijfels over de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 98/5. In het licht van de uit de nationale beroeps- en gedragsregels voortvloeiende vereisten waaraan advocaten in de lidstaat van ontvangst dienen te voldoen en op grond waarvan een monnik het beroep van advocaat niet mag uitoefenen, vraagt de verwijzende rechter zich af of de nationale bevoegde autoriteit van deze lidstaat ondanks alles toch ertoe is gehouden een monnik in te schrijven, met het oog op de uitoefening door deze monnik van het beroep van advocaat onder de in de lidstaat van herkomst verworven beroepstitel.

20      Volgens die rechter is die vraag des te meer aan de orde doordat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst automatisch schending van deze beroeps- en gedragsregels door de betrokkene zou dienen vast te stellen krachtens de nationale bepaling die voorschrijft dat de hoedanigheid van monnik belet dat wordt voldaan aan de vereisten en garanties die voor de uitoefening van het beroep van advocaat in Griekenland worden verlangd.

21      In die omstandigheden heeft de Symvoulio tis Epikrateias de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 3 van richtlijn [98/5] aldus worden uitgelegd dat de inschrijving van een monnik van de Kerk van Griekenland als advocaat op het tableau van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat dan die waarin hij zijn beroepstitel heeft verworven, om er zijn beroep uit te oefenen onder zijn oorspronkelijke beroepstitel, door de nationale wetgever wordt verboden op grond dat monniken van de Kerk van Griekenland naar nationaal recht niet bij een orde van advocaten kunnen worden ingeschreven omdat zij wegens hun hoedanigheid van personen die volgens de monastieke beginselen leven, bepaalde voor de uitoefening van het beroep van advocaat als onmisbaar beschouwde garanties niet bieden?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

22      De verwijzende rechter wenst met zijn vraag in wezen te vernemen of artikel 3, lid 2, van richtlijn 98/5 aldus dient te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die op grond van de in deze regeling vervatte onverenigbaarheid van de hoedanigheid van monnik met de uitoefening van het beroep van advocaat verbiedt dat een bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst ingeschreven advocaat die de hoedanigheid van monnik heeft, bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst wordt ingeschreven om aldaar zijn beroep onder zijn oorspronkelijke beroepstitel uit te oefenen.

23      Meteen dient eraan te worden herinnerd dat richtlijn 98/5 ingevolge artikel 1, lid 1, tot doel heeft om de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, te vergemakkelijken.

24      In dat verband heeft het Hof reeds de gelegenheid gehad om vast te stellen dat die richtlijn een mechanisme van onderlinge erkenning van de beroepstitels invoert voor migrerende advocaten die onder hun oorspronkelijke beroepstitel werkzaam wensen te zijn (arrest van 17 juli 2014, Torresi, C‑58/13 en C‑59/13, EU:C:2014:2088, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25      Zoals uit overweging 6 van richtlijn 98/5 blijkt, heeft de Uniewetgever met deze richtlijn voorts met name een einde willen maken aan de verschillen tussen de nationale regels inzake de voorwaarden voor inschrijving bij de bevoegde autoriteiten, die ongelijkheid en belemmeringen voor het vrije verkeer veroorzaakten (arrest van 17 juli 2014, Torresi, C‑58/13 en C‑59/13, EU:C:2014:2088, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      In die context zorgt artikel 3 van richtlijn 98/5 voor volledige harmonisatie van de voorafgaande voorwaarden voor het gebruik van het bij deze richtlijn verleende recht van vestiging, door te bepalen dat de advocaat die zijn beroep wenst uit te oefenen in een andere lidstaat dan die waar hij zijn beroepstitel heeft verworven, ertoe is gehouden zich in te schrijven bij de bevoegde autoriteit van die lidstaat, die „op vertoon van de verklaring van inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst” tot die inschrijving moet overgaan (arrest van 17 juli 2014, Torresi, C‑58/13 en C‑59/13, EU:C:2014:2088, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat de overlegging aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst van een verklaring van inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, de enige voorwaarde blijkt te zijn waarvan de inschrijving van de betrokkene in de lidstaat van ontvangst afhankelijk mag worden gesteld om in deze laatste lidstaat onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzaam te zijn (arrest van 17 juli 2014, Torresi, C‑58/13 en C‑59/13, EU:C:2014:2088, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      Bijgevolg moet worden geoordeeld dat een advocaat die het recht heeft verworven die beroepstitel in een lidstaat te dragen – zoals verzoeker in het hoofdgeding – en die aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de verklaring van zijn inschrijving bij de bevoegde autoriteit van eerstbedoelde lidstaat overlegt, moet worden geacht te voldoen aan alle voorwaarden die noodzakelijk zijn om onder zijn in de lidstaat van herkomst verworven beroepstitel te worden ingeschreven bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst.

29      Die conclusie wordt niet ter discussie gesteld door het feit dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 98/5 aan de advocaat die in de lidstaat van ontvangst onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzaam is, ongeacht de beroeps- en gedragsregels waaraan hij in zijn lidstaat van herkomst is onderworpen, dezelfde beroeps- en gedragsregels oplegt als die waaraan advocaten zijn onderworpen die onder de relevante beroepstitel van de lidstaat van ontvangst werkzaam zijn voor al hun op het grondgebied van deze lidstaat uitgeoefende activiteiten.

30      Een onderscheid is immers geboden tussen enerzijds de inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst van een advocaat die zijn beroep onder zijn oorspronkelijke beroepstitel in deze lidstaat wenst uit te oefenen – die overeenkomstig artikel 3, lid 2, van deze richtlijn enkel aan de in de punten 26 tot en met 28 van dit arrest bedoelde voorwaarde is onderworpen – en anderzijds de uitoefening zelf van het beroep van advocaat in deze lidstaat, waarbij die advocaat krachtens artikel 6, lid 1, van deze richtlijn is onderworpen aan de in deze lidstaat toepasselijke beroeps- en gedragsregels.

31      Daarbij moet in herinnering worden gebracht dat die regels, anders dan de regels inzake de voorafgaande voorwaarden voor inschrijving, niet zijn geharmoniseerd, zodat zij aanzienlijk kunnen verschillen van de regels die gelden in de lidstaat van herkomst. Zoals wordt bevestigd in artikel 7, lid 1, van deze richtlijn, kan niet-naleving van deze regels overigens leiden tot toepassing van de in het recht van de lidstaat van ontvangst neergelegde sancties. Deze sancties kunnen in voorkomend geval de schrapping van het desbetreffende tableau van die lidstaat inhouden (zie in die zin arrest van 2 december 2010, Jakubowska, C‑225/09, EU:C:2010:729, punt 57).

32      In casu blijkt uit de toelichting van de verwijzende rechter dat de uitoefening van het beroep van advocaat door een monnik volgens de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst in casu niet voldoet aan de garanties als bedoeld in punt 18 van dit arrest, die naar het recht van deze lidstaat voor de uitoefening ervan worden verlangd.

33      Daarbij dient in herinnering te worden gebracht dat het de nationale wetgever vrijstaat zulke garanties voor te schrijven mits de daartoe vastgestelde regels niet verder gaan dan noodzakelijk om de nagestreefde doelstellingen te bereiken. Inzonderheid de afwezigheid van belangenconflicten is voor de uitoefening van het beroep van advocaat cruciaal en impliceert met name dat de advocaat een onafhankelijke positie inneemt jegens de autoriteiten waarvan hij geen enkele invloed behoort te ondergaan.

34      Die mogelijkheid welke de nationale wetgever wordt geboden, houdt daarom nog niet in dat hij extra voorwaarden inzake de naleving van beroeps- en gedragseisen kan toevoegen aan de voor inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst gestelde voorafgaande voorwaarden, die, zoals in punt 26 van dit arrest in herinnering is gebracht, volledig zijn geharmoniseerd. Wanneer aan een advocaat die in de lidstaat van ontvangst onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzaam wenst te zijn, louter op grond van zijn hoedanigheid van monnik inschrijving bij de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat wordt geweigerd, zou dit evenwel erop neerkomen dat aan de in artikel 3, lid 2, van richtlijn 98/5 opgenomen inschrijvingsvoorwaarden een voorwaarde wordt toegevoegd terwijl deze bepaling dat niet toestaat.

35      Bovendien dienen de in de lidstaat van ontvangst toepasselijke beroeps- en gedragsregels, zoals in punt 33 van dit arrest in herinnering is gebracht, ter naleving van het Unierecht met name het evenredigheidsbeginsel te eerbiedigen, zodat zij niet verder mogen gaan dan noodzakelijk om de nagestreefde doelstellingen te bereiken. Het staat aan de verwijzende rechter om met betrekking tot de in het hoofdgeding aan de orde zijnde onverenigbaarheidsregel een en ander na te gaan.

36      Gelet op alle voorgaande overwegingen dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 2, van richtlijn 98/5 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die op grond van de in deze regeling vervatte onverenigbaarheid van de hoedanigheid van monnik met de uitoefening van het beroep van advocaat verbiedt dat een bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst ingeschreven advocaat die de hoedanigheid van monnik heeft, bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst wordt ingeschreven om aldaar zijn beroep onder zijn oorspronkelijke beroepstitel uit te oefenen.

 Kosten

37      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 2, van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die op grond van de in deze regeling vervatte onverenigbaarheid van de hoedanigheid van monnik met de uitoefening van het beroep van advocaat verbiedt dat een bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst ingeschreven advocaat die de hoedanigheid van monnik heeft, bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst wordt ingeschreven om aldaar zijn beroep onder zijn oorspronkelijke beroepstitel uit te oefenen.

ondertekeningen


*      Procestaal: Grieks.