Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Apelativen sad Sofia (Bulgarije) op 23 mei 2018 – Strafzaak tegen EP

(Zaak C-336/18)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Apelativen sad Sofia

Partij in de strafzaak

EP

Prejudiciële vragen

Dient artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1889/20051 van het Europees Parlement en de Raad, volgens hetwelk niet-aangegeven liquide middelen overeenkomstig de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden in bewaring mogen worden genomen, aldus te worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de automatische confiscatie van de liquide middelen op grond van niet-nakoming van de aangifteplicht zonder dat de herkomst van de liquide middelen wordt gecontroleerd, of dient het aldus te worden uitgelegd dat het alleen de voorlopige inbewaarneming van de liquide middelen toestaat in afwachting van de herkomstcontrole door de bevoegde nationale autoriteit? Strookt artikel 251, lid 2, van de Nakazatelen kodeks (Bulgaars wetboek van strafrecht) met de mogelijkheid waarin artikel 4, lid 2, van de verordening voorziet?

Afhankelijk van het antwoord op de eerste vraag: dient artikel 9, lid 1, van verordening nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die bij niet-nakoming van de aangifteplicht van artikel 3 van de verordening voorziet in een cumulatie van de sancties gevangenisstraf of geldboete en de confiscatie van de niet-aangegeven liquide middelen zonder herkomstcontrole? Is de gelijktijdige toepassing van artikel 251, lid 1, NK en artikel 251, lid 2, NK – dat wil zeggen, het opleggen van de in artikel 251, lid 1, NK voorziene straf en de uit de strafrechtelijke veroordeling voortvloeiende en krachtens artikel 251, lid 2, NK verplichte confiscatie van het geldbedrag dat het voorwerp van het volgens artikel 251, lid 1, NK strafbare feit uitmaakt – verenigbaar met artikel 9, lid 1, van verordening nr. 1889/2005, dat verlangt dat sancties bij niet-nakoming van de aangifteplicht van artikel 3 ervan worden vastgesteld die doeltreffend en afschrikkend zijn en bovendien in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de inbreuk en de bedreiging die zij voor de samenleving vormt?

____________

1 Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (PB 2005, L 309, blz. 9).