Language of document : ECLI:EU:T:2005:22

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

26 januari 2005 (*)

„Reglement van Fédération internationale de football association (FIFA) betreffende de activiteit van spelersmakelaars – Besluit van ondernemersvereniging – Artikelen 49 EG, 81 EG en 82 EG – Klacht – Gebrek aan communautair belang – Afwijzing”

In zaak T‑193/02,

Laurent Piau, wonende te Nantes (Frankrijk), vertegenwoordigd door M. Fauconnet, advocaat,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door O. Beynet en A. Bouquet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

ondersteund door

Fédération internationale de football association (FIFA), gevestigd te Zurich (Zwitserland), vertegenwoordigd door F. Louis en A. Vallery, advocaten,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 15 april 2002 tot afwijzing van verzoekers klacht met betrekking tot het reglement van de Fédération internationale de football association (FIFA) betreffende de activiteit van spelersmakelaars,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters,

griffier: I. Natsinas, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 april 2004,

het navolgende

Arrest

 Feiten van het geding

1        De Fédération internationale de football association (FIFA) is een vereniging naar Zwitsers recht die op 21 mei 1904 is opgericht. Volgens haar statuten, zoals op 7 oktober 2001 in werking getreden, zijn de leden ervan nationale verenigingen (artikel 1), welke voetbalclubs groeperen die tot het amateurvoetbal of het beroepsvoetbal behoren. Laatstgenoemde clubs beschikken over eigen verenigingen, de zogenoemde „beroepsliga’s”. De nationale verenigingen kunnen zich eveneens groeperen in confederaties (artikel 9). De spelers van de bij de FIFA aangesloten nationale verenigingen zijn al dan niet amateurvoetballers (artikel 61).

2        Volgens haar statuten heeft de FIFA tot doel de voetbalsport te bevorderen, vriendschappelijke betrekkingen te ontwikkelen onder de nationale verenigingen, de confederaties, de clubs en de spelers, alsmede reglementen en methoden met betrekking tot de regels van het spel en de beoefening van het voetbal op te stellen en daarop toezicht te houden (artikel 2).

3        De statuten, reglementen en besluiten van de FIFA zijn verbindend voor haar leden (artikel 4). De FIFA beschikt over organen met regelgevende, uitvoerende en administratieve bevoegdheid, te weten, respectievelijk, het congres, het uitvoerend comité en het secretariaat-generaal, alsook over vaste en ad-hoccommissies (artikel 10). De tuchtcommissie en de beroepscommissie (artikel 43) vormen de zogenoemde rechtsprekende organen van de FIFA. Het arbitragegerecht voor voetbal, dat aanvankelijk was voorzien als enige verplichte instantie voor beslechting van geschillen waarvan de waarde een door het congres vastgesteld bedrag te boven gaat (artikel 63), is niet opgericht. Krachtens een overeenkomst tussen de FIFA en de Conseil international de l’arbitrage en matière de sport (internationale arbitrageraad voor de sport), worden de bevoegdheden van het arbitragegerecht voor voetbal uitgeoefend door het Tribunal arbitral du sport, een door het Internationaal Olympisch Comité opgerichte instantie met zetel te Lausanne (Zwitserland), die uitspraak doet op basis van de FIFA-reglementering, de arbitragecode inzake sport en, aanvullend, Zwitsers recht. Tegen haar beslissingen kan beroep tot nietigverklaring worden ingesteld bij het Zwitserse Tribunal fédéral.

4        Volgens het reglement ter uitvoering van de statuten moeten spelersmakelaars in het bezit zijn van een door de FIFA afgegeven spelersmakelaarlicentie (artikel 16) en kan het uitvoerend comité een verbindende reglementering voor het beroep uitvaardigen (artikel 17).

5        Op 20 mei 1994 heeft de FIFA een reglement betreffende de activiteit van spelersmakelaars vastgesteld, dat op 11 december 1995 is gewijzigd en op 1 januari 1996 in werking is getreden (hierna: „oorspronkelijk reglement”).

6        In het oorspronkelijke reglement was de uitoefening van dit beroep afhankelijk gesteld van het bezit van een door de bevoegde nationale vereniging afgegeven licentie en was de betrokken activiteit voorbehouden aan natuurlijke personen (artikelen 1 en 2). De procedure voor de verkrijging van de licentie omvatte mede een onderhoud om de kennis, in het bijzonder op juridisch en sportief gebied, van de aanvrager te testen (artikelen 6, 7 en 8). Deze moest eveneens voldoen aan een aantal criteria inzake onverenigbaarheid en voorwaarden inzake moraliteit, waaronder een blanco strafblad (artikelen 2, 3 en 4). Voorts moest hij een bankwaarborg van 200 000 Zwitserse frank (CHF) storten (artikel 9). De betrekkingen tussen de makelaar en de speler moesten verplicht worden geregeld in een overeenkomst met een maximumlooptijd van twee jaar, die verlengbaar was (artikel 12).

7        Voor makelaars, spelers en clubs bestond een stelsel van sancties in geval van overtreding van het reglement. De makelaars konden worden gestraft met een berisping, een blaam of een waarschuwing, een niet nader gespecificeerde boete of de intrekking van hun licentie (artikel 14). De spelers en de clubs konden boeten tot respectievelijk 50 000 en 100 000 CHF oplopen. Spelers konden ook een disciplinaire schorsing opgelegd krijgen (ten hoogste twaalf maanden). Ook de clubs konden schorsingsmaatregelen of een transferverbod opgelegd krijgen (artikelen 16 en 18). Een „commissie voor het statuut van de speler” werd aangewezen als toezichthoudende en beslissende instantie van de FIFA (artikel 20).

8        Op 23 maart 1998 heeft Piau bij de Commissie een klacht ingediend waarin hij bovengenoemd oorspronkelijk reglement ter discussie stelde. Volgens hem was dit reglement in de eerste plaats in strijd met de „artikelen [49] en volgende van het [EG-]Verdrag betreffende de vrije mededinging van diensten”, wegens de beperkingen die inzake toegang tot het beroep worden opgelegd door een ondoorzichtige examenregeling en door het vereiste van een waarborg alsmede wegens het toezicht en de sancties waarin is voorzien. In de tweede plaats kon het reglement volgens hem leiden tot discriminatie tussen burgers van de lidstaten. Ten derde klaagde hij dat het reglement niet voorzag in beroepsmogelijkheden tegen de toepasselijke beslissingen en sancties.

9        Voorheen had de Commissie op 20 februari 1996 een klacht van Multiplayers International Denmark ontvangen, waarin de verenigbaarheid van voormeld reglement met de artikelen 81 EG en 82 EG aan de orde werd gesteld. Voorts was zij in kennis gesteld van bij het Europees Parlement ingediende verzoekschriften van Duitse en Franse onderdanen met betrekking tot het reglement, die het Europees Parlement respectievelijk op 29 oktober 1996 en 9 maart 1998 ontvankelijk had verklaard.

10      De Commissie heeft een procedure in het kader van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81] en [82] van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204), ingeleid en heeft de FIFA op 19 oktober 1999 haar punten van bezwaar meegedeeld. Blijkens de mededeling van punten van bezwaar vormde het [oorspronkelijke] reglement een besluit van een ondernemersvereniging in de zin van artikel 81 EG en bestond er twijfel over de verenigbaarheid met deze bepalingen van de beperkingen waarin dit reglement voorzag met betrekking tot de verplichting van de licentie, de onmogelijkheid om deze licentie te verlenen aan rechtspersonen, het verbod voor clubs en spelers om een beroep te doen op makelaars die geen licentie bezitten, het vereiste van de bankwaarborg en de sancties.

11      In haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van 4 januari 2000 betwistte de FIFA dat bovengenoemd reglement kon worden beschouwd als besluit van een ondernemersvereniging. Zij rechtvaardigde de hierin vervatte beperkingen vanuit het streven naar morele verheffing van het beroep en verbetering van de vakbekwaamheid en stelde dat het reglement in aanmerking kwam voor een ontheffing krachtens artikel 81, lid 3, EG.

12      Op 24 februari 2000 heeft in de lokalen van de Commissie een hoorzitting plaatsgevonden waaraan is deelgenomen door de vertegenwoordigers van Piau en van de FIFA alsmede van de internationale vakvereniging van beroepsvoetballers, de FIFPro, die het belang van de spelers bij de reglementering van de activiteit van de spelersmakelaars vertolkte.

13      Na afloop van de door de Commissie ingeleide administratieve procedure heeft de FIFA op 10 december 2000 een nieuw reglement betreffende de activiteit van spelersmakelaars vastgesteld dat op 1 maart 2001 in werking is getreden en op 3 april 2002 opnieuw is geamendeerd.

14      Het nieuwe reglement van de FIFA (hierna: „gewijzigde reglement”) handhaaft voor de uitoefening van het beroep van spelersmakelaar – dat nog steeds voorbehouden blijft aan natuurlijke personen – de verplichting om een door een bevoegde nationale vereniging afgegeven licentie van onbepaalde duur te bezitten (artikelen 1, 2 en 10). De aanvrager, die een „onbesproken reputatie” moet bezitten (artikel 2), moet een schriftelijk examen afleggen (artikelen 4 en 5). Dit examen bestaat uit een reeks meerkeuzevragen waarmee de juridische en sportieve kennis van de aanvrager wordt getest (bijlage A). De makelaar moet ook een beroepsaansprakelijkheidsverzekering sluiten of anders een bankgarantie van 100 000 CHF storten (artikelen 6 en 7).

15      De betrekkingen tussen de makelaar en de speler moeten worden geregeld in een schriftelijke overeenkomst met een maximumlooptijd van twee jaar, die verlengbaar is. De overeenkomst moet melding maken van de beloning van de makelaar, die op basis van het brutobasissalaris van de speler wordt berekend en bij gebreke van overeenstemming tussen partijen op 5 % van dat salaris wordt vastgesteld. Een afschrift van de overeenkomst wordt aan de nationale vereniging gezonden en de registers van deze overeenkomsten worden ter beschikking van de FIFA gesteld (artikel 12). Spelersmakelaars die houder van een licentie zijn, moeten met name de statuten en reglementen van de FIFA naleven en zich ervan onthouden een contractueel gebonden speler bij een club weg te halen (artikel 14).

16      Clubs, spelers en makelaars zijn onderworpen aan een sanctiestelsel. In geval van niet-naleving van bovengenoemde regels stellen zij zich bloot aan een vermaning, een blaam of een waarschuwing, of boeten (artikelen15, 17 en 19). De licentie van spelersmakelaars kan worden geschorst of ingetrokken (artikel 15). Spelers kunnen voor een maximumduur van vijftien maanden worden geschorst (artikel 17). Ook clubs kunnen worden gestraft met schorsing of een transferverbod van ten minste drie maanden (artikel 19). Spelersmakelaars, spelers en clubs kunnen boeten opgelegd krijgen. Voor spelersmakelaars is het bedrag van de boete evenmin als in het oorspronkelijke reglement nader bepaald, terwijl voor spelers en clubs thans minimumbedragen van respectievelijk 10 000 CHF en 20 000 CHF zijn vastgesteld (artikelen 15, 17 en 19). Al deze sancties zijn cumuleerbaar (artikelen 15, 17 en 19). Geschillen worden beslecht door de bevoegde nationale vereniging of door de „commissie voor het statuut van de speler” (artikel 22). Overgangsmaatregelen zorgen ervoor dat de onder de oude regeling afgegeven licenties geldig blijven (artikel 23). Bij het gewijzigde reglement zijn eveneens een deontologische code en een modelbemiddelingscontract gevoegd (respectievelijk bijlagen B en C).

17      De amendementen van 3 april 2002 bepalen dat onderdanen van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte (EER) hun licentieaanvraag moeten richten tot de nationale vereniging van hun land of van hun woonplaats, zonder enige voorwaarde inzake verblijfsduur, en dat zij de vereiste verzekering in eender welk land van de Europese Unie of de EER kunnen sluiten.

18      Op 9 en 10 juli 2001 heeft het Europees Parlement de dossiers betreffende de in punt 9 hierboven vermelde verzoekschriften gesloten verklaard.

19      Op 3 augustus 2001 heeft de Commissie Piau een brief gezonden op basis van artikel 6 van verordening (EG) nr. 2842/98 van de Commissie van 22 december 1998 betreffende het horen van belanghebbenden en derden in bepaalde procedures op grond van de artikelen [81] en [82] van het EG-Verdrag (PB L 354, blz. 18). Hierin verklaarde zij dat haar interventie bij de FIFA had geleid tot opheffing van de voornaamste beperkingen in het reglement betreffende de activiteit van spelersmakelaars en dat er geen communautair belang meer bestond om de procedure voort te zetten.

20      De Commissie heeft op 12 november 2001 een soortgelijke brief gezonden aan Multiplayers International Denmark, waarop deze klager niet heeft geantwoord.

21      In antwoord op de in punt 19 genoemde brief van 3 augustus 2001 heeft Piau de Commissie op 28 september 2001 meegedeeld dat hij zijn klacht handhaafde. Hij stelde dat het gewijzigde reglement nog steeds inbreuken op artikel 81, lid 1, EG bevatte met betrekking tot het examen en de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en dat nieuwe beperkingen waren ingevoerd in de vorm van deontologische regels, de modelovereenkomst en met betrekking tot de vaststelling van de beloning. Volgens de indiener van de klacht konden deze beperkingen niet in aanmerking komen voor een ontheffing op basis van artikel 81, lid 3, EG. Voorts verklaarde Piau dat de Commissie de betrokken reglementering niet aan de bepalingen van artikel 82 EG had getoetst.

22      Bij beschikking van 15 april 2002 (hierna: „bestreden beschikking”) heeft de Commissie de klacht van Piau afgewezen. De Commissie verklaart hierin dat er onvoldoende communautair belang bestaat om de procedure voort te zetten, voorzover de belangrijkste restrictieve bepalingen waartegen de klacht is gericht, zijn ingetrokken – terwijl het verplichte karakter van de licentie kan worden gerechtvaardigd –, de overblijvende beperkingen kunnen worden vrijgesteld uit hoofde van artikel 81, lid 3, EG en artikel 81, lid 3, EG in casu geen toepassing vindt.

 Procedure en conclusies van partijen

23      Bij op 14 juni 2002 neergelegd verzoekschrift heeft Piau het onderhavige beroep ingesteld.

24      Op 5 november 2002 heeft de FIFA verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie. Bij beschikking van de president van de Eerste kamer van het Gerecht van 5 december 2002 is deze interventie toegestaan.

25      Bij beslissing van het Gerecht van 2 juli 2003 is de rechter-rapporteur per 1 oktober 2003 toegevoegd aan de Vierde kamer, waarnaar de zaak bijgevolg is verwezen.

26      Bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang, waarvan op 11 maart 2004 kennis is gegeven, heeft het Gerecht de Commissie en de FIFA vragen gesteld over de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, de beloning van de spelersmakelaars en de bij het gewijzigde reglement ingevoerde beroepsmogelijkheden, en is Piau ondervraagd over de stappen die hij heeft ondernomen om de activiteit van spelersmakelaar uit te oefenen.

27      De FIFA, de Commissie en Piau hebben op de vragen van het Gerecht geantwoord bij brieven die op respectievelijk 1, 2 en 5 april 2004 zijn ingekomen.

28      Partijen zijn ter terechtzitting van 22 april 2004 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

29      Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        de Commissie in de kosten te verwijzen.

30      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker in de kosten te verwijzen.

31      De FIFA concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk en in elk geval ongegrond te verklaren;

–        verzoeker in de kosten te verwijzen.

 De ontvankelijkheid

 Argumenten van partijen

32      De FIFA heeft twijfels over de ontvankelijkheid van het beroep. Volgens haar heeft verzoeker geen procesbelang aangezien hij nooit officiële stappen heeft ondernomen om het beroep van spelersmakelaar uit te oefenen en de Franse wet, die op zijn situatie van toepassing is, strenger is dan de FIFA-reglementering.

33      De Commissie merkt op dat zij geen exceptie van niet-ontvankelijkheid tegen het beroep heeft opgeworpen omdat Piau volgens haar banden met de voetbalwereld had en hij het beroep van spelersmakelaar had willen uitoefenen.

34      Piau betoogt dat zijn beroep tegen de beschikking van de Commissie waarbij zijn klacht is afgewezen, ontvankelijk is. Hij verklaart dat hij het beroep van spelersmakelaar sinds 1997 heeft willen uitoefenen en dat er tegenstrijdigheden bestaan tussen de FIFA-reglementering en de Franse wetgeving.

 Beoordeling door het Gerecht

35      De Commissie heeft geen exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. De conclusies van een verzoek tot interventie kunnen echter enkel strekken tot ondersteuning van de conclusies van een van de partijen bij het geding (artikel 40, laatste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53 van dit statuut van toepassing is op het Gerecht).

36      De FIFA kan derhalve geen exceptie van niet-ontvankelijkheid aanvoeren wanneer deze niet is opgeworpen door de partij aan wier zijde zij tot interventie is toegelaten. Het Gerecht behoeft de daartoe aangevoerde middelen dus niet te onderzoeken (arrest Hof van 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C‑313/90, Jurispr. blz. I‑1125, punt 22).

37      Volgens artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan dit laatste evenwel in iedere stand van het geding ambtshalve middelen van niet‑ontvankelijkheid onderzoeken die van openbare orde zijn, daaronder begrepen die welke door de interveniënten worden aangevoerd (arrest Gerecht van 24 oktober 1997, EISA/Commissie, T‑239/94, Jurispr. blz. II‑1839, punt 26).

38      Vaststaat dat Piau adressaat is van een beschikking van de Commissie waarbij een procedure op basis van verordening nr. 17 definitief wordt afgesloten, en op regelmatige wijze beroep tegen deze beschikking heeft ingesteld. De weigering om deze procedure voort te zetten en de afwijzing van een klacht zijn bezwarend voor de indiener daarvan, die volgens vaste rechtspraak over een beroepsmogelijkheid moet beschikken ter bescherming van zijn wettige belangen (arrest Hof van 25 oktober 1977, Metro/Commissie, 26/76, Jurispr. blz. 1875, punt 13, en arrest Gerecht van 18 mei 1994, BEUC en NCC/Commissie, T‑37/92, Jurispr. blz. II‑285, punt 36). Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat het beroep van een derde onderneming die naar het oordeel van de Commissie een wettig belang had om in het kader van een procedure ter uitvoering van verordening nr. 17 opmerkingen in te dienen, ontvankelijk is (arrest Metro/Commissie, reeds aangehaald, punten 6, 7 en 11‑13).

 Ten gronde

1.     De behandeling van de klacht


 Argumenten van partijen

39      Piau betoogt in de eerste plaats dat de Commissie de verplichtingen heeft miskend die op haar rusten bij de behandeling van een klacht uit hoofde van artikel 3 van verordening nr. 17. Hoewel de FIFA het oorspronkelijke reglement niet bij de Commissie had aangemeld, heeft deze geen standpunt ingenomen over de verweten inbreuk en is zij uitgegaan van het vermoeden dat dit reglement kon worden vrijgesteld. Haar gedrag is in strijd met de goede trouw die de betrekkingen tussen de burgers en de Gemeenschap moet beheersen, en met het beginsel van rechtszekerheid.

40      In de tweede plaats stelt verzoeker dat de Commissie de bestreden beschikking niet heeft onderzocht noch gemotiveerd aan de hand van artikel 82 EG, hoewel zijn klacht eveneens betrekking had op dat artikel, zoals onder meer blijkt uit de briefwisseling tussen verzoeker en de Commissie van 31 januari en 30 maart 2001. Het onderzoek is niet gevoerd met betrekking tot artikel 82 EG, dat niet in de mededeling van punten van bezwaar werd vermeld. Door de klacht van Piau niet in dat opzicht te behandelen heeft de Commissie misbruik gemaakt van zijn gewettigd vertrouwen.

41      De Commissie betoogt in de eerste plaats dat de niet-aanmelding van het reglement niet betekent dat deze maatregel onwettig is uit het oogpunt van het gemeenschapsrecht.

42      In de tweede plaats hoefde verweerster haar onderzoek niet te verrichten of haar beschikking niet te motiveren aan de hand van artikel 82 EG, dat niet in de klacht was vermeld, maar door verzoeker laattijdig (op 28 september 2001) is opgeworpen, ook al bleek uit geen enkel element dat deze bepaling was geschonden.

43      De FIFA stelt dat de bestreden beschikking niet hoefde te worden gemotiveerd aan de hand van artikel 82 EG, dat niet in de klacht is vermeld en door verzoeker laattijdig is opgeworpen. De Commissie, die de klacht kon afwijzen op de enkele grond dat er geen communautair belang bestond, heeft de bestreden beschikking hoe dan ook voldoende gemotiveerd aan de hand van artikel 82 EG.

 Beoordeling door het Gerecht

44      Wat in de eerste plaats de behandeling van de klacht in het kader van verordening nr. 17 betreft, zij eraan herinnerd dat de Commissie op dit gebied over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt (zie in die zin arrest Hof van 4 maart 1999, Ufex e.a./Commissie, C‑119/97 P, Jurispr. blz. I‑1341, punten 88 en 89).

45      In casu heeft Piau op 23 maart 1998 een klacht over het reglement van de FIFA betreffende de activiteit van spelersmakelaars ingediend, die summier was opgesteld en betrekking had op de „artikelen [49] en volgende van het [EG‑]Verdrag betreffende de vrije mededinging van diensten”, zonder dat verordening nr. 17 overigens werd vermeld. De Commissie, bij wie een andere klacht betreffende hetzelfde reglement was ingediend (zie punt 9 hierboven), meende dat de gemelde feiten een aantal vragen van mededingingsrecht opriepen en nam aan dat de klacht van Piau op basis van artikel 3 van verordening nr. 17 was ingediend.

46      De Commissie heeft vervolgens de administratieve procedure voor inbreuken inzake mededinging gevoerd en een onderzoek verricht door op 19 oktober 1999 haar punten van bezwaar aan de FIFA mee te delen en op 24 februari 2000 een hoorzitting met de belanghebbende partijen te houden. Vaststaat dat de FIFA ten gevolge van deze procedure op 10 december 2000 uiteindelijk een geamendeerd reglement betreffende de activiteit van spelersmakelaars heeft vastgesteld. Omdat zij tevreden was met de wijzigingen die de FIFA in de betrokken reglementering had aangebracht, heeft de Commissie geoordeeld dat er geen reden bestond om de procedure voort te zetten, hetgeen zij aan Piau heeft meegedeeld door hem op 3 augustus 2001 een brief uit hoofde van artikel 6 van verordening nr. 2842/98 te zenden en vervolgens op 15 april 2002 zijn klacht af te wijzen.

47      Derhalve heeft de Commissie de procedurele bevoegdheden die de destijds van toepassing zijnde verordening nr. 17 haar verleende om een klacht inzake mededinging te onderzoeken, op passende wijze gebruikt, gelet op de beoordelingsvrijheid waarover zij op dat gebied beschikt. Zij heeft bijgevolg haar verplichtingen dienaangaande niet geschonden. De omstandigheid dat het oorspronkelijke reglement niet bij de Commissie was aangemeld, heeft geen invloed op de regelmatigheid van de procedure, aangezien de niet-aanmelding enkel tot gevolg heeft dat de Commissie geen beschikking kan geven betreffende in het bijzonder een eventuele ontheffing van de verordening krachtens artikel 81, lid 3, EG, omdat de FIFA geen verzoek in die zin heeft ingediend. Verzoeker heeft ten slotte geen enkel gegeven aangevoerd ten bewijze dat de Commissie bij de behandeling van de klacht niet te goeder trouw is opgetreden of het beginsel van rechtszekerheid heeft geschonden.

48      Wat in de tweede plaats het onderzoek van de klacht en de motivering van de bestreden beschikking aan de hand van artikel 82 EG betreft, blijkt uit het dossier dat de op 23 maart 1998 ingediende klacht geen melding maakte van artikel 82 EG. Piau vermeldde deze bepaling evenwel in zijn brief van 28 september 2001, waarin hij in antwoord op de mededeling van de Commissie uit hoofde van artikel 6 van verordening nr. 2842/98 verklaarde dat hij zijn klacht handhaafde (zie punt 21 hierboven). De klager zette hierin uiteen dat de zaak volgens hem niet was onderzocht aan de hand van artikel 82 EG, hoewel de FIFA misbruik maakte van een machtspositie en de Commissie in een brief van 30 maart 2001 had verklaard dat zijn klacht hoofdzakelijk betrekking had op de artikelen 81 EG en 82 EG.

49      Verzoeker kan zich niet beroepen op bescherming van het gewettigd vertrouwen met betrekking tot vermeldingen in de verzoeken om inlichtingen die de Commissie op 11 november 1998 en 19 juli 1999 aan de FIFA heeft gericht en waarin sprake is van mogelijke inbreuken op de artikelen 81 EG en 82 EG. Dergelijke vermeldingen kunnen niet worden gelijkgesteld met nauwkeurige toezeggingen die bij hem gegronde verwachtingen hebben kunnen wekken (zie bijvoorbeeld arrest Gerecht van 8 november 2000, Dreyfus e.a./Commissie, T‑485/93, T‑491/93, T‑494/93 en T‑61/98, Jurispr. blz. II‑3659, punt 85). Bovendien heeft de Commissie nadien in de mededeling van punten van bezwaar van 19 oktober 1999 geen inbreuken vastgesteld op artikel 82 EG maar enkel met betrekking tot artikel 81 EG.

50      De Commissie kan anderzijds niet doen gelden dat zij ten gevolge van verzoekers laattijdige vermelding van artikel 82 EG in de administratieve procedure de bestreden beschikking op dat punt niet meer hoefde te onderzoeken en te motiveren. Zolang de administratieve procedure niet was afgesloten en geen beslissing was genomen met betrekking tot de klacht van Piau, kon de Commissie steeds nieuw onderzoek verrichten indien nieuwe bezwaren werden opgeworpen, die zij op hun relevantie moest beoordelen.

51      Indien de Commissie evenwel, na de gegevens feitelijk en rechtens betreffende de toepassing van artikel 82 EG te hebben onderzocht, zou concluderen dat een onderzoek dienaangaande overbodig of niet gerechtvaardigd was, hoefde zij het onderzoek op dat punt niet voort te zetten (arrest Gerecht van 24 januari 1995, Ladbroke/Commissie, T‑74/92, Jurispr. blz. II‑115, punt 60).

52      Wat de motivering ten aanzien van artikel 82 EG betreft, wordt in de bestreden beschikking vermeld dat de opmerkingen van Piau aangaande deze bepaling „vaag zijn aangaande de markt waarop de FIFA een machtspositie bezit en over het misbruik dat haar wordt verweten”. De beschikking verklaart dat de FIFA niet actief is op de markt van consulting [aan spelers], waarop de spelersmakelaars actief zijn, en concludeert dat „artikel 82 EG geen toepassing vindt in het onderhavige geval zoals uiteengezet door klager”. Met deze vermeldingen wordt in de omstandigheden van de zaak voldaan aan de motiveringsplicht waartoe de Commissie gehouden was (arrest Ladbroke/Commissie, reeds aangehaald, punt 60).

53      Blijkens het voorgaande kan Piau niet betogen dat de Commissie de verplichtingen heeft miskend die op haar rustten bij de behandeling van de bij haar ingediende klacht. De middelen van verzoeker die daarop betrekking hebben, moeten bijgevolg worden afgewezen.

2.     Het communautair belang


 Argumenten van partijen

54      Piau stelt dat zijn klacht een communautair belang vertoonde. De markt is volgens hem immers „grensoverschrijdend”, de belangrijkste restrictieve bepalingen van het oorspronkelijke reglement zijn niet ingetrokken en het gewijzigde reglement komt niet in aanmerking voor een ontheffing op basis van artikel 81, lid 3, EG. De mededingingsbeperkende gevolgen blijven bestaan aangezien de spelersmakelaars die houder van een licentie onder het oorspronkelijke reglement zijn, de marktaandelen die zij hadden verworven, behouden. Bovendien is artikel 82 EG van toepassing. Ten slotte kan Piau bij de nationale rechterlijke instanties geen passende rechtsbescherming verkrijgen.

55      Verzoeker stelt in de eerste plaats dat de Commissie het reglement van de FIFA betreffende de activiteit van spelersmakelaars onjuist heeft beoordeeld. De verplichting tot naleving van de FIFA-reglementen, waaraan sancties zijn verbonden, vormt een belemmering van de „vrije mededinging van diensten” en van het recht van vestiging en belet de toegang tot de markt voor elke spelersmakelaar die geen licentie bezit. De bepaling van het gewijzigde reglement betreffende de beloning van de spelersmakelaar kan worden beschouwd als de oplegging van een verplichte prijs waardoor de mededinging wordt beperkt. Het opleggen van een modelovereenkomst schendt de contractvrijheid, en de verplichting voor de nationale vereniging om een afschrift daarvan aan de FIFA te zenden, waarborgt de bescherming van persoonsgegevens niet. De aan dit reglement gehechte deontologische code laat ruimte voor willekeur. Het gewijzigde reglement is niet verenigbaar met de Franse beroepsreglementering; de Franse voetbalfederatie heeft evenwel voorrang gegeven aan dit reglement en in strijd met de nationale wetgeving licenties afgegeven. Voorts verbiedt het gewijzigde reglement eveneens, een beroep te doen op de gewone rechter.

56      In de tweede plaats betoogt Piau dat het gewijzigde reglement niet in aanmerking kan komen voor een ontheffing uit hoofde van artikel 81, lid 3, EG, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden van deze bepaling. De beperkingen zijn niet noodzakelijk, noch aangepast, noch evenredig. Dit reglement heft elke mededinging op, aangezien enkel de FIFA licenties kan verlenen. Achter de openlijk verklaarde doelstelling van bescherming van de spelers en morele verheffing van het beroep van spelersmakelaar, schuilt volgens verzoeker de werkelijke bedoeling van de FIFA, namelijk de volledige controle op het beroep van spelersmakelaar, in strijd met de vrijheid van onderneming en het discriminatieverbod. Voorts kan volgens Piau de „specificiteit van de sport”, op grond waarvan mag worden afgeweken van het communautaire mededingingsrecht, in casu niet worden ingeroepen omdat de betrokken activiteit niet rechtstreeks verband houdt met sport.

57      In de derde plaats stelt Piau dat de FIFA een machtspositie heeft op de „voetbalmarkt” en misbruik maakt van haar machtspositie op de verwante markt van diensten van spelersmakelaars. De FIFA is een ondernemersvereniging en het gewijzigde reglement vormt een besluit van een ondernemersvereniging. De FIFA, die de belangen van alle kopers vertegenwoordigt, handelt dus als monopsonist, die zijn voorwaarden oplegt aan de aanbieders. Het misbruik van machtspositie vloeit voort uit de dwingende bepalingen van het reglement. De spelersmakelaars die licentiehouder zijn, bezitten samen ook een collectieve machtspositie, waarvan zij misbruik maken door middel van de FIFA-reglementering. De markt van diensten van spelersmakelaars is voorbehouden aan de leden van de ondernemersvereniging en makelaars die geen licentiehouder zijn, wordt de toegang tot de markt verboden.

58      In de vierde plaats betoogt Piau dat het gewijzigde reglement de vrije dienstverrichting en de vrijheid van onderneming belemmert door de toegang tot het beroep van spelersmakelaar afhankelijk te stellen van het bezit van een licentie. Volgens verzoeker is de FIFA niet gerechtigd om een economische activiteit te reglementeren en heeft de Commissie haar aldus in strijd met de bevoegdheden van de lidstaten impliciet de bevoegdheid tot reglementering van een dienstenactiviteit verleend.

59      De Commissie betoogt, primair, dat er geen communautair belang bestond dat voortzetting van de procedure kon rechtvaardigen, dat de klacht om die reden terecht is afgewezen en dat het beroep van Piau derhalve ongegrond is. Het „grensoverschrijdende karakter” van de markt brengt niet noodzakelijk een communautair belang mee. In het gewijzigde reglement zijn de voornaamste beperkingen opgeheven. De eventuele voortdurende gevolgen van het oorspronkelijke reglement kunnen worden beschouwd als overgangsmaatregelen, die de verworven rechten waarborgen van de spelersmakelaars die hun licentie onder de oude regeling hebben verkregen. Uit de enkele omstandigheid dat een klacht gewag maakt van misbruik van machtspositie, kan niet worden geconcludeerd dat er een communautair belang bestaat. Anders dan verzoeker verklaart, wordt hem niet belet een beroep te doen op de gewone rechter.

60      Subsidiair stelt de Commissie in de eerste plaats dat verzoekers argumenten, die zijn gebaseerd op bepalingen die vreemd zijn aan het mededingingsrecht, niet-ontvankelijk of ongegrond zijn, aangezien zij op basis van verordening nr. 17 noch op basis van andere rechtsgrondslagen de bevoegdheid heeft om op andere gronden dan de naleving van de communautaire mededingingsregels op te treden ten aanzien van een ondernemersvereniging. De Commissie meent bovendien dat het gemeenschapsrecht erkenning van verworven rechten mogelijk maakt en dat verzoekers vrees met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens ongegrond is. Waar de organisatie van het beroep van spelersmakelaar niet is geharmoniseerd op communautair niveau, kan het FIFA-reglement, dat de voorwaarden voor toegang tot het beroep op mondiaal niveau eenvormig regelt, het vrije verkeer van spelersmakelaars wellicht niet beperken.

61      In de tweede plaats betoogt de Commissie, geen onjuiste beoordeling te hebben gemaakt van de betrokken reglementering, die immers tot doel heeft de spelers te beschermen en de beroepsbekwaamheid van de spelersmakelaars te waarborgen. Bij gebreke van interne organisatie van het beroep vereist het stelsel van de licenties gerechtvaardigde, noodzakelijke en evenredige kwalitatieve beperkingen. De voornaamste beperkingen, in het bijzonder met betrekking tot de voorwaarden voor toegang tot het beroep en de regels voor het examen, zijn bovendien opgeheven. Het gewijzigde reglement strookt met de beoogde doelstellingen en houdt rekening met de specificiteit van de sport. De bepaling betreffende de beloning van de makelaar bevat slechts een subsidiaire regel, die de partijen een grote speelruimte laat. De modelovereenkomst belemmert de vrijheid van de partijen niet en de beperking van de looptijd tot twee jaar is gunstig voor de mededinging. Het beweerde verbod om zaken aanhangig te maken bij de gewone rechter is niet bewezen. De deontologische regels, die door het algemeen belang kunnen worden gerechtvaardigd, zijn evenredig en verenigbaar met het communautaire mededingingsrecht. Het verplichte karakter van het reglement en van de sancties waarin wordt voorzien, zijn ten slotte eigen aan het bestaan van een reglementering.

62      In de derde plaats stelt de Commissie, dat het gewijzigde reglement voldoet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, EG om in aanmerking te komen voor een ontheffing. De erin vervatte beperkingen, die zijn ingegeven door het streven naar morele verheffing en professionalisering, zijn evenredig. De mededinging wordt niet opgeheven. Het reglement bevordert de betere werking van de markt en levert dus economische vooruitgang op.

63      In de vierde plaats betoogt de Commissie dat artikel 82 EG, dat enkel economische activiteiten betreft, geen toepassing vindt in het onderhavige geval, dat betrekking heeft op een zuiver reglementaire activiteit. De FIFA kan niet worden aangemerkt als „economische macht” of als monopsonist en op een met de „voetbalmarkt” verwante markt is geen bewijs gevonden van enig misbruik. De FIFA vertegenwoordigt niet de economische belangen van de clubs en de spelers. De spelersmakelaars die licentiehouder zijn, vormen een weinig geconcentreerd beroep, zonder structurele banden, en maken dus geen misbruik van een collectieve machtspositie. De Commissie betoogt daarentegen dat de FIFA een ondernemersvereniging is en dat het litigieuze reglement een besluit van een ondernemersvereniging is.

64      De FIFA betoogt in de eerste plaats dat de Commissie de klacht van Piau terecht heeft afgewezen wegens gebrek aan communautair belang. De restrictieve bepalingen die in het gewijzigde reglement zijn gehandhaafd, hebben een kwalitatief doel. Zij bevatten geen door artikel 81, lid 1, EG verboden beperkingen en zijn gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 81, lid 3, EG. De mededingingsbeperkende gevolgen die beweerdelijk voortduren, zijn niet het resultaat van de betrokken reglementering, maar van de activiteit van de makelaars. Het „grensoverschrijdende karakter” van de markt is niet van invloed op het communautaire belang dat een zaak kan vertonen.

65      In de tweede plaats kan het gewijzigde reglement volgens de FIFA niet worden gekwalificeerd als een besluit van een ondernemersvereniging, omdat de beroepsclubs, die als ondernemingen kunnen worden aangemerkt, slechts een minderheid uitmaken van het ledenaantal van de nationale verenigingen, welke de leden van de internationale organisatie vormen. De door de FIFA vastgestelde reglementen zijn dus geen uiting van de wil van de beroepsclubs. Het gewijzigde reglement bevat geen aanzienlijke beperkingen van de mededinging. De regels voor het verkrijgen van de licentie zijn thans bevredigend. De beroepsaansprakelijkheidsverzekering, ten belope van een objectief vastgesteld bedrag, is een passende wijze om geschillen te beslechten. De bepalingen betreffende de beloning van de makelaar kunnen niet worden gelijkgesteld met een mechanisme van prijsbepaling. De modelovereenkomst bevat klassieke bepalingen en doet geen afbreuk aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De deontologische regels, de sanctieregeling en het stelsel van geschillenbeslechting zijn niet in strijd met artikel 81 EG.

66      In de derde plaats stelt de FIFA dat het gewijzigde reglement in aanmerking had kunnen komen voor een ontheffing uit hoofde van artikel 81, lid 3, EG. Deze reglementering is noodzakelijk bij gebrek aan organisatie van het beroep en aan nationale wetten alsmede wegens de mondiale dimensie van voetbal. Het bevordert de professionalisering en de morele verbetering van de activiteit van de spelersmakelaars, waarvan het toenemende aantal bewijst dat de betrokken reglementering niet restrictief is.

67      In de vierde plaats betoogt de FIFA dat artikel 82 EG niet van toepassing is en dat zij geen misbruik heeft gemaakt van een machtspositie. Zij wijst erop dat zij geen ondernemersvereniging is en verklaart dat zij bij de uitoefening van haar reglementaire bevoegdheid, die hier in het geding is, geen economische activiteit verricht. Volgens haar heeft verzoeker tijdens de administratieve procedure nooit gesproken over de „voetbalmarkt” en betekent de omstandigheid dat zij een reglementaire bevoegdheid uitoefent over de deelnemers aan een welbepaalde markt, niet dat zij op die markt actief is, noch a fortiori dat zij er een machtspositie bezit. Bovendien is de in casu bedoelde markt van consulting niet verwant met een markt waarop de FIFA actief is. Haar situatie kan evenmin worden omschreven als monopsonistisch, want de FIFA vertegenwoordigt de clubs noch de spelers in hun betrekkingen met de makelaars. De makelaars die licentiehouder zijn, bezitten evenmin een collectieve machtspositie waarvan zij misbruik zouden maken door middel van de FIFA-reglementering.

 Beoordeling door het Gerecht

 De aard van het reglement van de FIFA betreffende de activiteit van spelersmakelaars

68      Zonder de aard van het reglement betreffende de activiteit van spelersmakelaars of de FIFA als auteur van dit reglement vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht te kwalificeren, heeft de Commissie in de bestreden beschikking de klacht van Piau onderzocht in het licht van de communautaire mededingingsregels, in het bijzonder artikel 81 EG. Deze bepaling en de bevoegdheden die de Commissie zijn verleend om de naleving daarvan te verzekeren, hebben betrekking op besluiten, overeenkomsten of gedragingen van ondernemingen of ondernemersverenigingen, daar het gemeenschapsrecht slechts toepassing vindt voorzover de betrokken handelingen of gedragingen en de personen waarvan deze afkomstig zijn, binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen. In het kader van het onderhavige geding heeft de Commissie verklaard dat volgens haar de FIFA een ondernemersvereniging vormde en het litigieuze reglement een besluit van een ondernemersvereniging was. Daarmee bevestigde zij de beoordeling die zij in de mededeling van punten van bezwaar had gemaakt, welke beoordeling door Piau wordt gedeeld, maar door de FIFA wordt betwist.

69      Wat in de eerste plaats het begrip ondernemersvereniging betreft, en zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid van de argumenten van een interveniënte die ingaan tegen het betoog van de partij aan de zijde waarvan zij tussenkomt, staat het vast dat de leden van de FIFA nationale verenigingen zijn, die clubs vertegenwoordigen welke voetbal als een economische activiteit beoefenen. Deze voetbalclubs zijn bijgevolg ondernemingen in de zin van artikel 81 EG en de nationale verenigingen die deze clubs groeperen, zijn ondernemersverenigingen in de zin van dezelfde bepaling.

70      De omstandigheid dat de nationale verenigingen naast de zogenoemde beroepsclubs ook zogenoemde amateurclubs vertegenwoordigen, kan niet afdoen aan deze beoordeling. Dienaangaande zij opgemerkt dat de eenzijdige kwalificatie, door een sportvereniging of ‑federatie, van sportlieden of clubs als „amateurs” op zich niet uitsluit dat deze economische activiteiten in de zin van artikel 2 EG uitoefenen (zie in die zin arrest Hof van 11 april 2000, Deliège, C‑51/96 en C‑191/97, Jurispr. blz. I‑2549, punt 46).

71      Bovendien oefenen de nationale verenigingen, die volgens de statuten van de FIFA verplicht zijn deel te nemen aan de door haar georganiseerde competities, haar een percentage van de bruto-opbrengst van elke internationale match moeten doorstorten en krachtens dezelfde statuten samen met de FIFA worden erkend als eigenaar van de exclusieve rechten voor uitzending en wederuitzending van de betrokken sportevenementen, eveneens uit dien hoofde een economische activiteit uit (zie in die zin arrest Gerecht van 9 november 1994, Scottish Football/Commissie, T‑46/92, Jurispr. blz. II‑1039). Zij zijn bijgevolg ook ondernemingen in de zin van artikel 81 EG.

72      Aangezien de nationale verenigingen ondernemersverenigingen zijn en, wegens de economische activiteiten die zij verrichten, tevens ondernemingen, vormt de FIFA, als vereniging van nationale verenigingen, eveneens een ondernemersvereniging in de zin van artikel 81 EG. Deze bepaling is immers van toepassing op verenigingen, voorzover hun eigen activiteit of die van de aangesloten verenigingen, ertoe strekken de in die bepaling bedoelde gevolgen teweeg te brengen (arrest Hof van 15 mei 1975, Frubo/Commissie, 71/74, Jurispr. blz. 563, punt 30). Het juridisch kader waarin besluiten van ondernemingen worden genomen en de juridische kwalificatie die in de diverse nationale rechtsorden aan dit kader wordt gegeven, hebben geen invloed op de toepasselijkheid van de communautaire mededingingsregels (arrest Hof van 30 januari 1985, BNIC, 123/83, Jurispr. blz. 391, punt 17).

73      Wat in de tweede plaats het begrip besluit van een ondernemersvereniging betreft, blijkt uit het dossier dat de activiteit van spelersmakelaar volgens de bewoordingen van het gewijzigde reglement tot doel heeft, „met het oog op de sluiting van een arbeidsovereenkomst een speler en een club, of, met het oog op de sluiting van een transferovereenkomst, twee clubs regelmatig en tegen vergoeding met elkaar in verbinding te brengen”. Het gaat bijgevolg om een economische activiteit van dienstverrichting, die geen verband houdt met de specificiteit van de sport, zoals omschreven in de rechtspraak (arresten Hof van 14 juli 1976, Donà, 13/76, Jurispr. blz. 1333, punten 14 en 15, en 15 december 1995, Bosman, C‑415/93, Jurispr. blz. I‑4921, punt 127; arrest Deliège, reeds aangehaald, punten 64 en 69, en arrest van 13 april 2000, Lehtonen en Castors Braine, C‑176/96, Jurispr. blz. I‑2681, punten 53‑60).

74      Om te beginnen heeft de FIFA het reglement betreffende de activiteit van spelersmakelaars vastgesteld op eigen gezag en niet krachtens regelgevende bevoegdheden die haar door de overheid zouden zijn verleend in het kader van een erkende taak van algemeen belang met betrekking tot de sportactiviteit (zie, naar analogie, arrest Hof van 19 februari 2002, Wouters e.a., C‑309/99, Jurispr. blz. I‑1577, punten 68‑69). Dit reglement valt evenmin onder de interne organisatievrijheid van sportverenigingen (arresten Bosman, reeds aangehaald, punt 81, en Deliège, reeds aangehaald, punt 47).

75      Voorts geeft de FIFA met dit reglement, dat verbindend is voor de nationale verenigingen die lid zijn van de FIFA, welke een door de FIFA goed te keuren soortgelijke reglementering moeten opstellen, alsmede voor de clubs, de spelers en de spelersmakelaars, uiting aan haar wil om het gedrag van haar leden te coördineren ten aanzien van de activiteit van spelersmakelaars. Het vormt bijgevolg een besluit van een ondernemersvereniging in de zin van artikel 81, lid 1, EG (arrest Hof van 27 januari 1987, Verband der Sachversicherer/Commissie, 45/85, Jurispr. blz. 405, punten 29‑32, en arrest Wouters e.a., reeds aangehaald, punt 71), dat onder de communautaire mededingingregels valt aangezien een dergelijk besluit gevolgen teweegbrengt in de Gemeenschap.

76      Met betrekking tot de – door verzoeker betwiste – bevoegdheid van de FIFA om een dergelijke reglementering uit te vaardigen, die niet de sport zelf betreft, maar een economische activiteit die slechts zijdelings verband houdt met de betrokken sportactiviteit en die fundamentele vrijheden raakt, kan men zich, gelet op de gemeenschappelijke beginselen van de lidstaten waarop de Europese Unie is gegrondvest, inderdaad afvragen of een particuliere organisatie zoals de FIFA, die volgens haar statuten in de eerste plaats de bevordering van het voetbal tot doel heeft (zie punt 2 hierboven), wel een regelgevende bevoegdheid heeft.

77      Zo kan niet zonder meer worden aangenomen dat de reglementering van een economische activiteit die noch de specificiteit van de sport noch de interne organisatievrijheid van sportverenigingen betreft, door een privaatrechtelijke instantie die niet door de overheid met die taak is belast, zoals de FIFA, in beginsel verenigbaar is met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder uit het oogpunt van eerbiediging van de burgerlijke en economische vrijheden.

78      Een dergelijke regulering van een economische activiteit, die fundamentele vrijheden raakt, behoort in beginsel tot de bevoegdheid van de openbare autoriteiten. In het kader van het onderhavige geding kan de regelgevende bevoegdheid die de FIFA uitoefent bij een nagenoeg algemeen ontbreken van nationale wetgeving, niettemin enkel worden onderzocht voorzover zij de mededingingsregels – waaraan de wettigheid van de bestreden beschikking moet worden getoetst – raakt, zonder dat de overwegingen, hoe gewichtig ook, met betrekking tot de rechtsgrondslag op basis waarvan de FIFA regelgevend kan optreden, hier aan rechterlijk toezicht kunnen worden onderworpen.

79      Het onderhavige beroep heeft immers betrekking op de wettigheid van een beschikking die de Commissie heeft gegeven na afloop van een procedure die is ingeleid op basis van een klacht krachtens verordening nr. 17, voor de behandeling waarvan de Commissie geen andere bevoegdheden kon gebruiken dan die waarover zij in dat kader beschikt. Het rechterlijk toezicht blijft noodzakelijkerwijs beperkt tot de mededingingsregels en tot de beoordeling door de Commissie van de inbreuken die het FIFA-reglement daarop zou hebben gemaakt. Bij dit toezicht kan bijgevolg niet worden onderzocht, of andere verdragsbepalingen zijn geëerbiedigd, tenzij de eventuele miskenning daarvan gelijktijdig een schending van de mededingingsregels oplevert. Evenzo zou de eventuele schending van fundamentele beginselen slechts kunnen worden onderzocht indien deze tot uiting zou komen in een inbreuk op de mededingingsregels.

 De beoordeling van het communautaire belang van de klacht

80      In de bestreden beschikking wordt de klacht van Piau afgewezen wegens gebrek aan communautair belang om de procedure voort te zetten. Opgemerkt zij dat de beoordeling van het communautaire belang van een klacht op mededingingsgebied afhangt van de feitelijke en juridische omstandigheden van elke zaak, die van geval tot geval aanzienlijk kunnen verschillen, en niet van vooraf bepaalde criteria die verplicht moeten worden toegepast (zie in die zin arrest Ufex e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 79 en 80). Bovendien moet de Commissie, die ingevolge artikel 85, lid 1, EG voor de toepassing van de artikelen 81 EG en 82 EG dient te waken, het communautaire mededingingsbeleid definiëren en ten uitvoer leggen en beschikt zij daartoe over een discretionaire bevoegdheid bij de behandeling van klachten. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt en de Commissie moet in elk individueel geval de ernst en de duur van de inbreuken op de mededinging alsmede het voortduren van de gevolgen daarvan beoordelen (zie in die zin arrest Ufex e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 88, 89, 93 en 95).

81      Wanneer de gemeenschapsrechter de uitoefening door de Commissie van de haar verleende discretionaire bevoegdheid toetst, mag hij bovendien niet zijn beoordeling van het communautair belang in de plaats stellen van die van de Commissie, doch dient hij na te gaan of het litigieuze besluit niet op feitelijk onjuiste gegevens berust en niet onrechtmatig is wegens verkeerde toepassing van het recht, een kennelijke onjuiste beoordeling of misbruik van bevoegdheid (arrest Gerecht van 14 februari 2001, SEP/Commissie, T‑115/99, Jurispr. blz. II‑691, punt 34).

82      In casu is de beoordeling van de Commissie met betrekking tot het gebrek aan communautair belang gebaseerd op drie reeksen van overwegingen, namelijk de intrekking van de meest restrictieve bepalingen van het oorspronkelijke reglement, de mogelijkheid dat de bepalingen van het gewijzigde reglement in aanmerking komen voor een ontheffing krachtens artikel 81, lid 3, EG, en de niet-toepasselijkheid van artikel 82 EG.

–        De intrekking van de meest restrictieve bepalingen van het oorspronkelijke reglement

83      In de bestreden beschikking wordt om te beginnen uiteengezet dat de belangrijkste restrictieve bepalingen die in het reglement van 20 mei 1994 voorkwamen, in het op 20 december 2000 vastgestelde reglement zijn geschrapt. De bepalingen van het FIFA-reglement worden er onderzocht in vijf rubrieken, betreffende het examen, de verzekering, de deontologische code, de vaststelling van de beloning van de spelersmakelaar en de modelovereenkomst.

84      In de eerste plaats constateert de Commissie in de bestreden beschikking met betrekking tot het examen, dat de belangstellenden thans worden onderworpen aan een schriftelijk examen, bestaande uit een vragenlijst met meerkeuzevragen, waarvan de modaliteiten en de data, die in bijlage bij het gewijzigde reglement zijn opgenomen, op mondiaal vlak eenvormig zijn. Zij stelt vast dat thans een beroepsregeling op twee niveaus geldt en dat het vereiste van twee jaar verblijf voor onderdanen van de Europese Unie is opgeheven door een amendement op dit reglement van 3 april 2002. In de bestreden beschikking wordt vermeld dat het vereiste van „onbesproken reputatie” om een licentie te kunnen verkrijgen, dat overeenkomstig de nationale wetgeving moet worden uitgelegd, in Frankrijk, waar Piau woont, moet worden begrepen als het ontbreken van strafrechtelijke veroordelingen. Verzoekers bezwaren over willekeur leken de Commissie uiteindelijk ongegrond.

85      In de tweede plaats stelt de Commissie in de bestreden beschikking vast dat een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, die van iedereen wordt vereist en waarvan de grondslag wordt bepaald aan de hand van het objectieve criterium van de omzet van de spelersmakelaar, in de plaats is gekomen van het vereiste van de bankwaarborg en dat deze verzekering in alle landen van de Unie bij verschillende verzekeringsmaatschappijen kan worden afgesloten. De FIFA heeft dienaangaande in antwoord op de hiervóór in punt 26 genoemde vragen van het Gerecht voorbeelden overgelegd van beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen die door twaalf verzekeringsmaatschappijen in de Europese Unie of in de EER aan spelersmakelaars worden aangeboden. In de bestreden beschikking wordt eveneens verklaard dat de gevraagde waarborg, voor de dekking van alle risico’s die uit de bemiddelingsactiviteit kunnen voortvloeien, niet onevenredig is ten opzichte van de risico’s die bijvoorbeeld door beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen voor vrije beroepen worden gedekt.

86      Ten derde oordeelt de Commissie in de bestreden beschikking met betrekking tot de deontologische code, dat de basisbeginselen van behoorlijke beroepspraktijk in deze code, die aan het gewijzigde reglement is gehecht, welke in het bijzonder melding maken van regels inzake nauwgezetheid, eerlijkheid, loyaliteit, objectiviteit, transparantie, openheid, rechtvaardigheid en billijkheid, de spelersmakelaars geen onevenredige verplichting opleggen.

87      Ten vierde heeft de Commissie met betrekking tot de vaststelling van de beloning voor de spelersmakelaar in de bestreden beschikking een onderzoek gewijd aan artikel 12 van het reglement, volgens hetwelk het salaris van de makelaar op basis van het brutosalaris van de speler wordt berekend en bij gebreke aan overeenstemming tussen de partijen 5 % van dit loon bedraagt. Volgens haar bevat deze bepaling een objectief en transparant beginsel (het brutobasisloon van de speler) en is het slechts een subsidiair mechanisme voor de beslechting van geschillen.

88      Ten vijfde is volgens de bestreden beschikking het bezwaar van Piau, dat de verzending voor registratie door de betrokken nationale vereniging van een afschrift van de overeenkomst tussen een speler en een club een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vormt, geen probleem dat binnen de werkingssfeer van de communautaire mededingingsregels valt.

89      Uit de bestreden beschikking blijkt aldus niet dat de beginselen die uit de hiervóór in de punten 80 en 81 vermelde rechtspraak voortvloeien met betrekking tot de omvang van haar verplichtingen, zijn miskend door de Commissie, die de door verzoeker aangevoerde elementen aandachtig heeft onderzocht.

90      De Commissie heeft de hiervóór in de punten 84 tot en met 88 onderzochte bepalingen van het gewijzigde reglement niet kennelijk onjuist beoordeeld door te oordelen dat het examen voldoende waarborgen inzake objectiviteit en transparantie bood, dat de verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering geen onevenredig zwaar vereiste vormde en, wat de bepalingen van het reglement met betrekking tot de beloning van de spelersmakelaars betreft, door de kwalificatie van bepaling van verplichte prijzen uit het oogpunt van het mededingingsrecht impliciet uit te sluiten (arrest Gerecht van 22 oktober 1997, SCK en FNK/Commissie, T‑213/95 en T‑18/96, Jurispr. blz. II‑1739, punten 158, 159 en 161‑164).

91      De argumenten die Piau in het onderhavige geding heeft aangevoerd over de inhoud van het gewijzigde reglement, welke betrekking hebben op de door dit reglement opgelegde verplichting tot naleving van de door de FIFA uitgevaardigde regels, de inhoud van de modelovereenkomst, het sanctiestelsel en de beroepsmogelijkheden, doen niet af aan deze beoordeling.

92      In de eerste plaats is de verplichting voor de spelersmakelaars om de FIFA-reglementering betreffende met name de transfers van spelers na te leven, op zich niet in strijd met de mededingingsregels. Hierbij zij aangetekend dat de FIFA-reglementering betreffende spelerstransfers, waartegen de klacht van Piau niet was gericht, in het onderhavige geding niet kan worden onderzocht omdat zij daar los van staat. Ter terechtzitting heeft verzoeker niet uiteengezet, in welk opzicht de verplichting tot naleving van de FIFA-reglementering invloed heeft op de mededinging. In zijn schriftelijke opmerkingen heeft hij dit evenmin aangegeven.

93      In de tweede plaats wijzen de bepalingen inzake de inhoud van de overeenkomst tussen de makelaar en de speler, volgens welke de schriftelijk op te stellen overeenkomst de criteria en de regels voor de beloning van de makelaar moet vermelden en geen langere looptijd dan twee jaar mag hebben, maar wel verlengbaar is, niet op inbreuken op de mededinging. De beperking van de looptijd van de overeenkomsten tot twee jaar, die niet in de weg staat aan verlenging van de contractuele verhouding, bevordert de vlotte doorstroming op de markt en derhalve de mededinging. Deze vrij gelimiteerde inperking van de contractuele betrekkingen lijkt juist bevorderlijk voor de veiligheid van de financiële en juridische betrekkingen tussen partijen, zonder dat de mededinging daardoor wordt bedreigd.

94      In de derde plaats roept het hiervóór in punt 16 samengevatte sanctiestelsel, voorzover het de mededingingsregels kan beïnvloeden, geen bezwaren op. Blijkens het gewijzigde reglement omvatten die sancties die kunnen worden opgelegd aan makelaars, spelers en clubs, vermaning, blaam, waarschuwing, schorsing of intrekking van de licentie voor makelaars, schorsing van hoogstens twaalf maanden voor spelers en schorsing of verbod van minstens drie maanden voor clubs, hetgeen voor een stelsel van professionele sancties niet kennelijk buitensporig kan worden geacht. Voorts zijn de bedragen van de boeten voor spelers en clubs verlaagd ten opzichte van het oorspronkelijke reglement. Piau heeft bovendien geen enkel element aangevoerd ten bewijze dat dit stelsel op willekeurige en discriminerende wijze zou worden toegepast en daardoor de mededinging ongunstig zou beïnvloeden.

95      Wat in de vierde plaats de mogelijkheden van beroep op de gewone rechter betreft, blijkt – gesteld dat de bepalingen van het gewijzigde reglement dienaangaande van invloed kunnen zijn op de mededingingsregels – uit de antwoorden van de FIFA en de Commissie op bovengenoemde vragen van het Gerecht (zie punt 26 hierboven) dat de betrokkenen zich, onafhankelijk van het beroep dat bij het arbitragegerecht voor de sport kan worden ingesteld tegen besluiten van de nationale vereniging of van de commissie voor het statuut van de speler, die bevoegd is voor de spelersmakelaars, altijd kunnen wenden tot de gewone rechter, in het bijzonder om de rechten te laten gelden die zij aan het nationale recht of aan het gemeenschapsrecht ontlenen, terwijl de beslissingen van het arbitragegerecht bovendien vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring bij het Zwitserse federale gerecht. Verzoeker, die ter terechtzitting gewag heeft gemaakt van moeilijkheden en vertragingen in de nationale gerechtelijke procedures, heeft evenwel niet bewezen dat hij geen beroepsmogelijkheden heeft bij de gewone rechter, noch a fortiori dat de mededinging daardoor ongunstig zou worden beïnvloed.

96      Uit bovenstaand onderzoek volgt dat de op het mededingingsrecht gebaseerde middelen en argumenten van Piau niet afdoen aan de conclusie dat de Commissie terecht heeft geoordeeld dat de meest restrictieve bepalingen van de betrokken reglementering waren ingetrokken. Verzoekers argumentering dienaangaande moet bijgevolg worden verworpen.

97      De middelen en argumenten van verzoeker die geen verband houden met het mededingingsrecht moeten eveneens worden verworpen, aangezien hieruit geen inbreuken op dat recht blijken. Piau heeft niet aangetoond dat zijn middelen en argumenten met betrekking tot de schending van de contractvrijheid, de onverenigbaarheid van het FIFA-reglement met de Franse wetgeving en de aantasting van de bescherming van persoonsgegevens op een schending van de mededingingsregels wijzen. Zijn middelen en argumenten, die voor het overige door niets worden gestaafd, moeten bijgevolg worden verworpen omdat zij ondoeltreffend zijn in een mededingingszaak.

98      Voorts kan het argument van Piau dat de mededinging nog steeds wordt belemmerd omdat de makelaars die hun licentie onder het oorspronkelijke reglement hebben verkregen, deze hebben behouden, niet worden aanvaard. Verzoeker bewijst niet dat deze omstandigheid op zich mededingingsbeperkende gevolgen heeft. Daarnaast staat het rechtszekerheidsbeginsel eraan in de weg dat rechtssituaties ter discussie worden gesteld waarvan niet is bewezen dat zij op onregelmatige wijze zijn verkregen (zie, naar analogie, arrest Gerecht van 30 november 1994, Dornonville de la Cour/Commissie, T‑498/93, JurAmbt. blz. I‑A‑257 en II‑813, punten 46‑49 en 58). Bovendien is het volgens de rechtspraak van het Hof inzake overgangsmaatregelen op het gebied van de erkenning van diploma’s, die op deze zaak kan worden toegepast, toegestaan in een dergelijk geval verworven rechten te beschermen (arresten Hof van 9 augustus 1994, Dreessen, C‑447/93, Jurispr. blz. I‑4087, punt 10, en 16 oktober 1997, Garofalo e.a., C‑69/96–C‑79/96, Jurispr. blz. I‑5603, punten 29‑33).

99      Uit het voorgaande volgt dat de Commissie geen kennelijk onjuiste beoordeling heeft gegeven van de bepalingen van de betrokken reglementering of van het beweerde voortduren van de mededingingsbeperkende gevolgen van het oorspronkelijke reglement, waarop de klacht van Piau was gebaseerd. Verzoeker kan bijgevolg niet betogen dat de meest restrictieve bepalingen van het oorspronkelijke reglement niet zijn ingetrokken en dat mededingingsbeperkende gevolgen zijn blijven bestaan doordat die bepalingen in het gewijzigde reglement zijn gehandhaafd.

–        De mogelijkheid dat de bepalingen van het gewijzigde reglement in aanmerking komen voor een ontheffing krachtens artikel 81, lid 3, EG

100    De Commissie is in de bestreden beschikking van oordeel dat het verplichte karakter van de licentie kan worden gerechtvaardigd en dat het gewijzigde reglement in aanmerking kan komen voor een ontheffing krachtens artikel 81, lid 3, EG. Volgens haar beoogt het licentiestelsel, dat veeleer kwalitatieve dan kwantitatieve beperkingen oplegt, de spelers en de clubs te beschermen, en wordt daarin in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat de spelers, die een loopbaan van korte duur hebben, aan risico’s zijn blootgesteld indien over transfers slecht wordt onderhandeld. Omdat het beroep van spelersmakelaar thans niet is georganiseerd en algemene nationale wettelijke regelingen ontbreken, is de in het licentiestelsel inherente beperking volgens haar evenredig en noodzakelijk.

101    Het beginsel van de licentie, die door de FIFA verplicht is gesteld en als voorwaarde geldt voor de uitoefening van het beroep van spelersmakelaar, vormt een belemmering voor de toegang tot deze economische activiteit en heeft dan ook noodzakelijkerwijs een ongunstige invloed op de mededinging. De licentie is bijgevolg enkel aanvaardbaar voorzover aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, EG is voldaan, zodat het gewijzigde reglement in aanmerking kan komen voor een ontheffing op basis van deze bepaling, nadat is vastgesteld dat het reglement bijdraagt tot de verbetering van de economische vooruitgang, de gebruikers een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen verschaft, geen beperkingen oplegt die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn en de mededinging niet uitschakelt.

102    Ter rechtvaardiging van het reglement en van het beginsel van de verplichte licentie, die de kern van de betrokken regeling vormt, zijn uiteenlopende omstandigheden rechtens en feitelijk aangehaald. In de eerste plaats heeft binnen de Gemeenschap kennelijk alleen Frankrijk het beroep van sportmakelaar gereglementeerd. Voorts wordt niet betwist dat de spelersmakelaars thans collectief geen intern georganiseerd beroep vormen. Evenmin wordt betwist dat de spelers en de clubs in het verleden financieel of professioneel nadeel hebben ondervonden van een aantal praktijken van spelersmakelaars. Volgens de FIFA beoogde zij met haar reglementering een dubbele doelstelling van professionalisering en morele verheffing van de activiteit van spelersmakelaar om de spelers – die een loopbaan van korte duur hebben – te beschermen.

103    Anders dan verzoeker betoogt, wordt de mededinging door het licentiestelsel niet uitgeschakeld. Dit stelsel lijkt veeleer te leiden tot een kwalitatieve selectie, die strookt met de doelstelling van professionalisering van de activiteit van spelersmakelaar, dan tot een kwantitatieve beperking van de toegang. De kwantitatieve openstelling van dit beroep wordt juist gestaafd door de cijfers die de FIFA ter terechtzitting heeft meegedeeld. Zo heeft de FIFA onweersproken verklaard dat zij in 1996, bij de inwerkingtreding van het oorspronkelijke reglement, 214 spelersmakelaars telde, terwijl hun aantal begin 2003 op 1 500 werd geraamd, en dat tijdens de sessies van maart en september van dat jaar 300 deelnemers voor het examen waren geslaagd.

104    Rekening houdend met de in de punten 102 en 103 in herinnering gebrachte omstandigheden en met de huidige situatie waarin de spelersmakelaars hun activiteit uitoefenen, die wordt gekenmerkt door een nagenoeg geheel ontbreken van nationale regelgeving en het niet-bestaan van een collectieve organisatie van spelersmakelaars, heeft de Commissie geen kennelijk onjuiste beoordeling gegeven door zich op het standpunt te stellen dat de beperkingen, die uit het verplichte karakter van de licentie voortvloeien, in aanmerking kunnen komen voor een ontheffing op basis van artikel 81, lid 3, EG en zich daarbij overigens terecht het recht voor te behouden om de betrokken reglementering opnieuw te onderzoeken. De argumenten van Piau dienaangaande moeten bijgevolg worden afgewezen.

105    Verzoekers argument dat de „specificiteit van de sport” niet kan worden ingeroepen ter rechtvaardiging van een afwijking van de mededingingsregels, moet eveneens worden afgewezen. De bestreden beschikking is niet op deze uitzondering gebaseerd en beschouwt de uitoefening van de activiteit van spelersmakelaar als een economische activiteit, zonder voor deze activiteit de specificiteit van de sport te willen laten gelden, waarmee zij in feite geen verband houdt.

106    Eveneens dienen te worden afgewezen de argumenten van Piau met betrekking tot de miskenning van de vrijheid van onderneming en van het vrij verrichten van diensten, ten aanzien waarvan verzoeker niet heeft bewezen dat zij een gelijktijdige schending van de mededingingsregels opleveren waardoor voor het gewijzigde reglement geen ontheffing op basis van artikel 81, lid 3, EG kan worden verleend.

–        De niet-toepasselijkheid van artikel 82 EG

107    Volgens de bestreden beschikking vindt artikel 82 EG geen toepassing op het onderhavige geval, zoals uiteengezet door verzoeker, aangezien de FIFA niet actief is op de markt van de advisering van spelers.

108    Artikel 82 verbiedt misbruik van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan door een of meer ondernemingen.

109    Deze bepaling heeft betrekking op het gedrag van een of meer marktdeelnemers die misbruik maken van een economische machtssituatie en aldus de daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt verhinderen, waardoor deze marktdeelnemer de mogelijkheid krijgt zich jegens zijn concurrenten, zijn afnemers en, uiteindelijk, de consumenten, in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen (arrest Hof van 16 maart 2000, Compagnie maritime belge transports e.a./Commissie, C‑395/96 P en C‑396/96 P, Jurispr. blz. I‑1365, punt 34).

110    De in artikel 82 EG gebezigde uitdrukking „meer ondernemingen” impliceert, dat een machtspositie kan worden ingenomen door twee of meer economische entiteiten, die juridisch onafhankelijk van elkaar zijn, mits zij, economisch gezien, gezamenlijk optreden of gezamenlijk handelen op een specifieke markt, als een collectieve eenheid (arrest Compagnie maritime belge transports e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 36).

111    Om het bestaan van een collectieve machtspositie vast te stellen moet aan drie cumulatieve voorwaarden voldaan zijn: in de eerste plaats moet elk lid van het dominerende oligopolie het gedrag van de andere leden kunnen kennen, teneinde na te gaan of zij wel één front vormen; ten tweede is het noodzakelijk dat de situatie van stilzwijgende coördinatie duurzaam kan worden gehandhaafd, dat wil zeggen er moet een stimulans bestaan om niet van de gemeenschappelijke gedragslijn op de markt af te wijken; ten derde mag de waarschijnlijke reactie van de werkelijke en potentiële concurrenten en van de consument de van de gemeenschappelijke gedragslijn verwachte resultaten niet aan het wankelen brengen (arresten Gerecht van 6 juni 2002, Airtours/Commissie, T‑342/99, Jurispr. blz. II‑2585, punt 62, en 8 juli 2003, Verband der freien Rohrwerke e.a./Commissie, T‑374/00, Jurispr. blz. II‑2275, punt 121).

112    In casu is de markt waarop de desbetreffende reglementering betrekking heeft, een markt van diensten waarop de spelers en de clubs kopers en de spelersmakelaars verkopers zijn. Op deze markt kan de FIFA echter worden geacht op te treden voor rekening van de voetbalclubs, daar zij, zoals hierboven (zie punten 69-72) is vastgesteld, als vereniging in de tweede graad van de ondernemingen die de clubs zijn, een emanatie is van die clubs.

113    Een besluit zoals het reglement van de FIFA betreffende de activiteit van spelersmakelaar kan, wanneer het ten uitvoer wordt gelegd, tot gevolg hebben dat ondernemingen die op de betrokken markt actief zijn, te weten de clubs, zich wat hun gedrag op een bepaalde markt betreft zodanig met elkaar hebben verbonden, dat zij op deze markt ten opzichte van hun concurrenten, hun handelspartners en de consument als een collectieve eenheid optreden (arrest Compagnie maritime belge transports e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 44).

114    Doordat het reglement verbindend is voor de nationale verenigingen die lid van de FIFA zijn, en de daarin gegroepeerde clubs, zijn deze instanties wat hun gedrag betreft duurzaam met elkaar verbonden door regels die zij aanvaarden en waartegen de andere marktdeelnemers (spelers en spelersmakelaars) zich niet kunnen verzetten, op straffe van sancties die in het bijzonder voor spelersmakelaars kunnen leiden tot uitsluiting van de markt. Een dergelijke situatie kenmerkt aldus in de zin van de hiervóór in de punten 110 en 111 aangehaalde rechtspraak een collectieve machtspositie van de clubs op de markt van dienstverrichting door spelersmakelaars, aangezien de clubs via de door hen aanvaarde reglementering bepalen onder welke voorwaarden de betrokken diensten moeten worden verricht.

115    Het zou gekunsteld zijn te stellen dat de FIFA, waarvan is bewezen dat zij een leidinggevend gezag uitoefent over de voetbalsport en de daaraan verbonden economische activiteiten, zoals in casu de activiteit van spelersmakelaars, geen collectieve machtspositie op de markt van diensten van spelersmakelaars bezit op grond dat zij aan die markt niet zou deelnemen.

116    De omstandigheid immers dat de FIFA zelf geen marktdeelnemer is als koper van diensten van spelersmakelaars op de betrokken markt en dat haar optreden voortspruit uit een regelgevende activiteit, die zij meent te kunnen uitoefenen ten aanzien van de economische activiteit van de spelersmakelaars, is voor de toepassing van artikel 82 EG irrelevant, aangezien de FIFA een emanatie vormt van de nationale verenigingen en van de clubs, de daadwerkelijke kopers van diensten van spelersmakelaars, en zij op deze markt bijgevolg optreedt via haar leden.

117    Wat het gestelde misbruik van machtspositie betreft, blijkt evenwel uit bovenstaand onderzoek met betrekking tot het gewijzigde reglement en de ontheffing die daarvoor zou kunnen worden verleend op basis van artikel 81, lid 3, EG, dat dit misbruik niet is bewezen. Er is immers vastgesteld dat dit reglement voor de toegang tot de activiteit van spelersmakelaar geen mededingingsbelemmerende beperkingen van kwantitatieve aard oplegde, maar kwalitatieve beperkingen, die in de huidige omstandigheden gerechtvaardigd kunnen zijn. Het misbruik van machtspositie dat volgens verzoeker voortvloeit uit de bepalingen van het reglement, is dus niet bewezen en zijn argumenten op dit punt moeten worden afgewezen.

118    Ten slotte moet ook het argument van Piau dat spelersmakelaars die licentiehouder zijn, misbruik maken van hun collectieve machtspositie in de zin van artikel 82 EG, worden afgewezen bij gebreke van structurele banden tussen deze makelaars, waarvan Piau het bestaan niet aantoont. Het bezit van dezelfde licentie, het gebruik van dezelfde modelovereenkomst en de omstandigheid dat de beloning van de makelaars op basis van dezelfde criteria wordt vastgesteld, bewijzen niet dat de spelersmakelaars een machtspositie bezitten, en verzoeker toont niet aan dat de betrokkenen dezelfde gedragslijn zouden volgen of de markt stilzwijgend onder elkaar zouden verdelen.

119    Ofschoon de Commissie ten onrechte heeft geoordeeld dat de FIFA geen machtspositie bezat op de markt van diensten van spelersmakelaars, wettigden de overige vaststellingen in de bestreden beschikking, namelijk dat de meest restrictieve bepalingen van de betrokken reglementering waren ingetrokken en dat het licentiestelsel in aanmerking kon komen voor een ontheffing krachtens artikel 81, lid 3, EG, derhalve de conclusie dat van een inbreuk op artikel 82 EG geen sprake was en dat verzoekers argumenten dienaangaande moesten worden afgewezen. Niettegenstaande de onjuiste rechtsopvatting van de Commissie dat artikel 82 EG niet van toepassing was, had de toepassing van dit artikel derhalve hoe dan ook niet tot de vaststelling van misbruik van een machtspositie kunnen leiden wegens de overige conclusies die terecht uit het onderzoek van het reglement waren getrokken. De afwijzing van de klacht wegens gebrek aan communautair belang bij voortzetting van de procedure wordt hierdoor dus niet onrechtmatig.

120    Uit het voorgaande volgt dat de Commissie geen kennelijk onjuiste beoordeling heeft gemaakt door de klacht van Piau af te wijzen wegens gebrek aan communautair belang om de procedure voort te zetten. De „grensoverschrijdende aard” van de markt, die niet wordt betwist, is daarbij irrelevant, aangezien deze omstandigheid op zich de klacht nog geen communautair belang verleent. Daar bij de beoordeling van het in een klacht aan de orde gestelde communautaire belang rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van elk individueel geval, dient het aantal beoordelingscriteria dat de Commissie in haar beschouwing mag betrekken, niet te worden beperkt, terwijl zij evenmin dient te worden verplicht, uitsluitend bepaalde criteria te gebruiken (arrest Ufex e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 79 en 80).

121    Het beroep van Piau moet bijgevolg worden verworpen.

 Kosten

122     Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd.

123    Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

124    Krachtens artikel 87, lid 4, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht bepalen dat andere interveniënten dan de lidstaten en de instellingen hun eigen kosten zullen dragen.

125    In de omstandigheden van de zaak dient te worden beslist dat de FIFA de voor de interventie bij haar opgekomen kosten zelf zal dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Verzoeker wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Commissie.

3)      De Fédération internationale de football association draagt haar eigen kosten.

Legal

Tiili

Vilaras

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 januari 2005.


De griffier

 

      De president van de Vierde kamer

H. Jung

 

      H. Legal


* Procestaal: Frans.