Language of document : ECLI:EU:C:2013:790

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

5 december 2013 (*)

„Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Voorwaarden voor waarmerking van beslissing als executoriale titel – Situatie waarin beslissing in geding tussen twee niet bedrijfs‑ of beroepsmatig handelende personen is gegeven in lidstaat van schuldeiser”

In zaak C‑508/12,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) bij beslissing van 31 oktober 2012, ingekomen bij het Hof op 9 november 2012, in de procedure

Walter Vapenik

tegen

Josef Thurner,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: M. Safjan (rapporteur), kamerpresident, J. Malenovský en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch als gemachtigde,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Bogensberger en A.‑M. Rouchaud-Joët als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, sub d, van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB L 143, blz. 15).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van het beroep dat W. Vapenik, die te Salzburg (Oostenrijk) woont, heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn vordering tot verstrekking van een Europese executoriale titel voor een bij verstek gewezen beslissing jegens Thurner, die in Oostende (België) woont, op grond dat de rechtsvordering tegen Thurner, een consument, niet is ingesteld in de lidstaat waarin verweerder woonplaats had.

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 805/2004

3        De punten 8, 9 en 20 van verordening nr. 805/2004 luiden:

„(8)      In zijn conclusies van Tampere heeft de Europese Raad geoordeeld dat de toegang tot de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan die waar de beslissing is gegeven, sneller en eenvoudiger dient te worden gemaakt, doordat de tussenmaatregelen die in de lidstaat van tenuitvoerlegging moeten worden genomen voordat de beslissing ten uitvoer kan worden gelegd, worden afgeschaft. Een beslissing die door het gerecht van oorsprong als Europese executoriale titel is gewaarmerkt, moet, wat de tenuitvoerlegging betreft, op dezelfde manier worden behandeld als een beslissing die in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven. [...] De wijze van tenuitvoerlegging van beslissingen blijft onderworpen aan het nationale recht.

(9)      Een dergelijke procedure zou aanzienlijke voordelen moeten bieden in vergelijking met de exequaturprocedure volgens verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [PB 2001, L 12, blz. 1; zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1496/2002 van de Commissie van 21 augustus 2002 (PB L 225, blz. 13; hierna: ‚verordening nr. 44/2001’)], omdat geen goedkeuring door het gerechtelijk apparaat in een tweede lidstaat met de daarmee gepaard gaande vertraging en kosten meer nodig is.

[...]

(20)      Het verzoek om waarmerking als Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen is een keuzemogelijkheid voor schuldeisers, die in plaats daarvan ook voor het systeem van erkenning en tenuitvoerlegging krachtens verordening (EG) nr. 44/2001 of krachtens andere Gemeenschapsinstrumenten kunnen kiezen.”

4        Artikel 1 van deze verordening luidt als volgt:

„Deze verordening heeft ten doel om door de vastlegging van minimumnormen een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen in het leven te roepen ten behoeve van het vrije verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten in alle lidstaten zonder dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging een intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid voorafgaand aan de erkenning en tenuitvoerlegging.”

5        Artikel 3, lid 1, van die verordening bepaalt:

„Deze verordening is van toepassing op beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten inzake niet-betwiste schuldvorderingen.

Een schuldvordering wordt als niet-betwist beschouwd indien:

a)      de schuldenaar uitdrukkelijk met de schuldvordering heeft ingestemd door het bestaan van de schuld te erkennen door middel van een schikking die door een gerecht is goedgekeurd of die in de loop van de gerechtelijke procedure voor een gerecht is getroffen; of

b)      de schuldenaar zich niet, overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd; of

c)      de schuldenaar tijdens de terechtzitting over de schuldvordering niet is verschenen of was vertegenwoordigd, nadat hij die schuldvordering in de loop van de procedure aanvankelijk had betwist, op voorwaarde dat deze handelwijze volgens het recht van de lidstaat van oorsprong gelijkstaat met een stilzwijgende erkenning van de schuldvordering of van de door de schuldeiser beweerde feiten; of

d)      de schuldenaar bij authentieke akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend.”

6        Artikel 6 van diezelfde verordening, met als opschrift „Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel”, bepaalt in lid 1:

„Een in een lidstaat gegeven beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering wordt, op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong gedaan verzoek, als Europese executoriale titel gewaarmerkt, indien

a)      de beslissing in de lidstaat van oorsprong uitvoerbaar is; en

b)      de beslissing niet strijdig is met de bevoegdheidsregels van de afdelingen 3 en 6 van hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 44/2001; en

c)      de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in hoofdstuk III gestelde vereisten voldeed, wanneer het gaat om een niet-betwiste schuld in de zin van artikel 3, lid 1, sub b of c; en

d)      de beslissing is gegeven in de lidstaat van de woonplaats van de schuldenaar in de zin van artikel 59 van verordening (EG) nr. 44/2001, wanneer:

–        een schuldvordering niet-betwist is in de zin van artikel 3, lid 1, sub b of c, en

–        betrekking heeft op een overeenkomst gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs‑ of beroepsmatig kan worden beschouwd; en

–        de consument de schuldenaar is.”

7        In hoofdstuk III van verordening nr. 805/2004 zijn minimumnormen voor procedures betreffende niet-betwiste schuldvorderingen vastgelegd.

 Verordening nr. 44/2001

8        Punt 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001 luidt:

„In het geval van verzekerings‑, consumenten‑ en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.”

9        Artikel 15, lid 1, van deze verordening, dat is opgenomen onder afdeling 4 van hoofdstuk II, luidt als volgt:

„Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs‑ of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling [...] wanneer

a)      het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,

b)      het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken,

c)      in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.”

10      Artikel 16, leden 1 en 2, van die verordening bepaalt:

„1.      De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.

2.      De rechtsvordering die tegen de consument wordt ingesteld door wederpartij bij de overeenkomst kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft.”

11      Volgens artikel 35, lid 1, van diezelfde verordening „[worden] de beslissingen niet erkend, indien de afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II zijn geschonden”.

12      De afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001 bevatten regels inzake respectievelijk de bevoegdheid in verzekeringszaken, de bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten en de exclusieve bevoegdheid.

13      Artikel 43, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.”

14      Artikel 45, lid 1, van die verordening bepaalt:

„De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 of 44, slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uitspraak.”

 Verordening (EG) nr. 593/2008

15      De punten 23 en 24 van de considerans van verordening nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6), luiden:

„(23) Wat overeenkomsten met als zwakker beschouwde partijen betreft, moeten deze partijen worden beschermd door collisieregels die gunstiger zijn voor hun belangen dan de algemene regels.

(24)      Wat met name consumentenovereenkomsten betreft, moet de collisieregel het mogelijk maken de kosten te drukken voor de beslechting van consumentengeschillen, waarbij het vaak gaat om geringe vorderingen, en rekening te houden met de evolutie van de technieken voor verkoop op afstand. Om consistent te zijn met verordening (EG) nr. 44/2001 moet worden verwezen naar het criterium van ,activiteiten gericht op’ als voorwaarde voor toepassing van de regel inzake consumentenbescherming, en moet dit criterium in verordening (EG) nr. 44/2001 en deze verordening op samenhangende wijze worden uitgelegd [...]”

16      Artikel 6, lid 1, van deze verordening luidt als volgt:

„[...] [D]e overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs‑ of beroepsmatig kan worden beschouwd (,de consument’) met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep (,de verkoper’) beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat:

a)      de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument woonplaats heeft, of

b)      dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land,

en de overeenkomst onder die activiteiten valt.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

17      Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft Vapenik het Bezirksgericht Salzburg (Oostenrijk) verzocht om veroordeling van Thurner tot betaling van 3 158 EUR, vermeerderd met rente en kosten, op grond van een tussen hen gesloten lening. Vapenik heeft zijn vordering bij deze Oostenrijkse rechterlijke instantie ingesteld omdat deze door partijen als het gerecht van de plaats van uitvoering van de overeenkomst was aangewezen. Geen van de partijen was bedrijfs‑ of beroepsmatig werkzaam op het tijdstip waarop zij de overeenkomst sloten en verzoeker het beroep heeft ingesteld.

18      Hoewel een gerechtsdeurwaarder de dagvaarding en de oproep om in rechte te verschijnen aan Thurner heeft betekend in België, is verweerder niet ter zitting verschenen. Het Bezirksgericht Salzburg heeft derhalve een verstekvonnis gewezen. Dit vonnis werd per post aan Thurner betekend, die tegen dat vonnis geen hoger beroep heeft ingesteld, zodat het kracht van gewijsde heeft en uitvoerbaar is.

19      Vervolgens heeft Vapenik overeenkomstig verordening nr. 805/2004 een vordering tot verstrekking van een Europese executoriale titel van dat vonnis ingesteld bij het Bezirksgericht Salzburg. Die rechter heeft deze vordering afgewezen onder verwijzing naar artikel 6, lid 1, sub d, van deze verordening, op grond dat het beroep tegen Thurner, de consument, niet was ingesteld in de lidstaat waar verweerder woonplaats had.

20      Vapenik heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, met het betoog dat de voorwaarden voor verstrekking van een Europese executoriale titel uit hoofde van artikel 6, lid 1, sub a tot en met c, van verordening nr. 805/2004 waren vervuld, aangezien de leningsovereenkomst was gesloten tussen twee particulieren. Artikel 6, lid 1, sub d, van deze verordening, dat bepaalt dat deze titel met name wordt verstrekt wanneer de wederpartij van de consument in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelt, is dus niet van toepassing op het hoofdgeding.

21      In die omstandigheden heeft het Landesgericht Salzburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 6, lid 1, sub d, van verordening [...] nr. 805/2004 aldus worden uitgelegd dat deze bepaling uitsluitend ziet op overeenkomsten tussen een ondernemer als schuldeiser en een consument als schuldenaar, of is het voldoende dat ten minste de schuldenaar een consument is, zodat deze bepaling ook van toepassing is op vorderingen die een consument op een andere consument heeft?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

22      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6, lid 1, sub d, van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op overeenkomsten tussen twee niet bedrijfs‑ of beroepsmatig handelende personen.

23      Volgens vaste rechtspraak vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling (zie met name arrest van 27 juni 2013, Malaysia Dairy Industries, C‑320/12, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24      Uit de bewoordingen van artikel 6, lid 1, sub d, van verordening nr. 805/2004 blijkt dat de consument een persoon is die een overeenkomst sluit voor een gebruik dat als niet bedrijfs‑ of beroepsmatig kan worden beschouwd. Deze bepaling preciseert niet, of het voor de kwalificatie van de wederpartij als „consument” van belang is dat de wederpartij van de consument al dan niet verkoper is. Uit andere bepalingen van deze verordening blijkt evenmin aan welke kenmerken de wederpartij van een consument moet voldoen, en aangezien artikel 6, lid 1, sub d, van verordening nr. 805/2004 niet naar het recht van de lidstaten verwijst, moet de betekenis en de draagwijdte van het begrip „consument” in deze bepaling dus worden bepaald op basis van de context van die bepaling en het doel van verordening nr. 805/2004.

25      Teneinde de doelstellingen van de Europese wetgever op het gebied van consumentenovereenkomsten te verwezenlijken en de coherentie van het Unierecht te verzekeren, moet dienaangaande met name rekening worden gehouden met het begrip „consument” in andere Unierechtelijke regelingen. Gelet op het aanvullende karakter van de bij verordening nr. 805/2004 ingevoerde regels ten aanzien van de regels waarin verordening nr. 44/2001 voorziet, zijn de bepalingen van laatstgenoemde verordening van bijzonder belang.

26      Zo moet om te beginnen eraan worden herinnerd dat het stelsel van bescherming van de consument, dat inzonderheid is ingevoerd bij richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29), berust op de gedachte dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan de verkoper beschikt (zie met name arresten van 14 juni 2012, Banco Español de Crédito, C‑618/10, punt 39; 21 maart 2013, RWE Vertrieb, C‑92/11, punt 41, en 30 mei 2013, Asbeek Brusse en de Man Garabito, C‑488/11, punt 31).

27      Voorts beoogt de bijzondere bevoegdheidsregeling, die met name bij de bepalingen van richtlijn nr. 44/2001 met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid inzake consumentenovereenkomsten is ingesteld, een passende bescherming te bieden aan de consument, die economisch zwakker en juridisch minder ervaren wordt geacht dan zijn professionele wederpartij.

28      Het Hof heeft in dit verband bij herhaling geoordeeld dat artikel 15, lid 1, van verordening nr. 44/2001, dat verwijst naar het begrip „consument”, enkel betrekking heeft op een niet bedrijfs‑ of beroepsmatig handelende particuliere eindconsument (zie in die zin arrest van 14 maart 2013, Česká spořitelna, C‑419/11, punt 32).

29      Ten slotte blijkt uit de punten 23 en 24 van verordening nr. 593/2008 dat het vereiste van bescherming – in het kader van een overeenkomst – van zwakke partijen, waaronder de consumenten, tevens is erkend wanneer het op de consumentenovereenkomst toepasselijke recht dient te worden vastgesteld. Artikel 6, lid 1, van deze verordening draagt daartoe bij door te bepalen dat tussen een consument en een verkoper gesloten overeenkomsten worden beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft.

30      Deze juridische instrumenten erkennen dus dat de zwakste contractpartij dient te worden beschermd wanneer de overeenkomst is gesloten tussen een niet bedrijfs‑ of beroepsmatig handelende persoon en een andere persoon die bedrijfs‑ of beroepsmatig handelt.

31      Gelet op de in voormelde Unierechtelijke bepalingen neergelegde doelstelling van bescherming van de consument, te weten het contractuele evenwicht tussen partijen in de door een consument en een verkoper gesloten overeenkomsten herstellen, kunnen die bepalingen niet worden toegepast op personen die deze bescherming niet behoeven.

32      Zo heeft het Hof reeds geoordeeld dat de bijzondere bevoegdheidsregels inzake consumentenovereenkomsten niet kunnen worden toegepast op overeenkomsten tussen twee bedrijfs‑ of beroepsmatig handelende personen (zie in die zin arrest van 19 januari 1993, Shearson Lehman Hutton, C‑89/91, Jurispr. blz. I‑139, punten 11 en 24).

33      Vastgesteld moet worden dat bij een contractuele relatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, te weten die tussen twee niet bedrijfs‑ of beroepsmatig handelende personen, evenmin sprake is van een onevenwicht tussen de partijen. Die relatie kan dan ook niet onder het beschermingsstelsel vallen dat van toepassing is op een consument die een overeenkomst met een bedrijfs‑ of beroepsmatig handelende persoon sluit.

34      Deze uitlegging wordt bevestigd door de structuur en de opzet van de bijzondere bevoegdheidsregels voor consumentenovereenkomsten in artikel 16, leden 1 en 2, van verordening nr. 44/2001, dat bepaalt dat het gerecht van de woonplaats van de consument bevoegd is voor de rechtsvorderingen die door de consument zelf worden ingesteld en voor die welke tegen hem worden ingesteld.

35      Bovendien moet rekening ermee worden gehouden dat de bij verordening nr. 805/2004 ingevoerde regels de regels betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen die bij verordening nr. 44/2001 zijn vastgesteld, beogen te vervolledigen

36      In dit verband moet worden gepreciseerd dat de exequaturprocedure volgens verordening nr. 44/2001 weliswaar kan worden vermeden via de waarmerking van een vonnis betreffende een niet-betwiste schuldvordering als Europese executoriale titel op grond van verordening nr. 805/2004, maar dat voormeld vonnis, wanneer een dergelijke waarmerking ontbreekt, ten uitvoer kan worden gelegd krachtens de exequaturprocedure waarin verordening nr. 44/2001 voorziet.

37      Indien het begrip „consument” in verordening nr. 805/2004 ruimer zou worden opgevat dan in verordening nr. 44/2001, zouden incoherenties bij de toepassing van deze twee verordeningen ontstaan. De bij de eerste verordening ingevoerde afwijkende regeling zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat een vonnis niet als executoriale titel wordt gewaarmerkt, terwijl dat vonnis volgens de algemene regeling van verordening nr. 44/2001 nochtans ten uitvoer zou kunnen worden gelegd, aangezien de bij deze regeling gestelde voorwaarden waaronder de verwerende partij kan opkomen tegen de verstrekking van een executoriale titel wegens miskenning van de bevoegdheid van de gerechten van de woonstaat van de consument, niet zouden zijn vervuld.

38      Uit het voorgaande volgt dat het begrip „consument” in de zin van artikel 6, lid 1, sub d, van verordening nr. 805/2004 betrekking heeft op een persoon die een overeenkomst voor een als niet beroepsmatig aan te merken gebruik sluit met een persoon die in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelt.

39      Bijgevolg dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, sub d, van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op overeenkomsten tussen twee niet bedrijfs‑ of beroepsmatig handelende personen.

 Kosten

40      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 6, lid 1, sub d, van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op overeenkomsten tussen twee niet bedrijfs‑ of beroepsmatig handelende personen.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.