Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour du travail de Liège (België) op 24 juni 2019 – Ville de Verviers / J

(Zaak C-483/19)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour du travail de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ville de Verviers

Verwerende partij: J

Prejudiciële vragen

Ontslaat de omstandigheid dat de sociale partners middels de vaststelling van voornoemd advies nr. 1342 van de Nationale Arbeidsraad hebben besloten om gebruik te maken van de in clausule 2,[punt 2], onder a) en b), bedoelde mogelijkheid tot uitsluiting van het toepassingsgebied van de raamovereenkomst, de Belgische wetgever voor wat betreft arbeidsovereenkomsten die worden gesloten in het kader van een speciaal door of met steun van de overheid uitgevoerd opleidings-, arbeidsinpassings- en omscholingsprogramma, van het vaststellen van de gedetailleerde, objectieve en concrete bepalingen die de doelstellingen van die raamovereenkomst moeten waarborgen ten aanzien van werknemers die in dienst worden genomen in een dergelijke gesubsidieerde baan?

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt en de verplichtingen van de Belgische Staat uit hoofde van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd1 derhalve blijven gelden, verzet clausule 5, punt 1, onder a), van voornoemde raamovereenkomst zich dan tegen een nationale bepaling zoals artikel 10 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, die het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd toelaat zonder dat de strikte voorwaarden inzake de maximale duur en de verlenging ervan die in artikel 10bis van diezelfde wet zijn vastgesteld, worden nageleefd, voor zover de publiekrechtelijke werkgever „wettige gronden” heeft vastgesteld die niet nader zijn omschreven in de wet, maar die wel het in de tijd onbegrensde gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd rechtvaardigen?

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, houdt clausule 5, punt 1, onder a), van de voornoemde raamovereenkomst dan een verplichting in voor de nationale rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt tussen een publiekrechtelijke werkgever en een werknemer die door die werkgever in dienst is genomen in het kader van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten in het kader van diverse opleidings-, arbeidsinpassings- en omscholingsprogramma’s, om te beoordelen of die opeenvolging gerechtvaardigd is in het licht van de „objectieve gronden” die zijn vastgesteld in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?

Kunnen in een dergelijk geval de „wettige redenen” die door die publiekrechtelijke werkgever worden ingeroepen worden beschouwd als „objectieve gronden” die rechtvaardigen dat gebruik wordt gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zonder dat is voldaan aan de voorwaarden die in voornoemd artikel 10bis zijn vastgesteld om, ten eerste, misbruik van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen en te bestrijden wanneer dergelijke overeenkomsten niet worden gebruikt om te voorzien in tijdelijke behoeften, maar in de permanente en duurzame behoefte aan sociale samenhang bij een kwetsbare bevolkingsgroep en, ten tweede, rekening te houden met de specifieke doelstellingen van de arbeidsinpassingsovereenkomsten die zijn afgesloten in het kader van dit sociale tewerkstellingsbeleid dat door de Belgische staat en het Waals Gewest is ontwikkeld en in grote mate afhankelijk is van overheidssubsidies?

____________

1 Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).