Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wien (Oostenrijk) op 21 juni 2019 – IE / Magistrat der Stadt Wien

(Zaak C-477/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: IE

Verwerende partij: Magistrat der Stadt Wien

Prejudiciële vragen

Moet het begrip „rustplaats” in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn1 aldus worden uitgelegd dat daaronder ook voormalige rustplaatsen vallen die inmiddels zijn verlaten?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet iedere inmiddels verlaten voormalige rustplaats als een „rustplaats” in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn worden aangemerkt?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord:

Volgens welke criteria moet worden beoordeeld of een inmiddels verlaten voormalige rustplaats als een „rustplaats” in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn moet worden aangemerkt?

Volgens welke criteria moet worden beoordeeld of een bepaald handelen of nalaten een ingreep in een „rustplaats” in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn is?

Volgens welke criteria moet worden beoordeeld of een bepaald handelen of nalaten een dusdanig zwaarwegende ingreep in een „rustplaats” in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn is, dat van een „beschadiging”, eveneens in de zin van dit artikel, van deze „rustplaats” moet worden uitgegaan?

Volgens welke criteria moet worden beoordeeld of een bepaald handelen of nalaten een dusdanig zwaarwegende ingreep in een „rustplaats” in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn is, dat van „vernieling”, eveneens in de zin van dit artikel, van deze „rustplaats” moet worden uitgegaan?

Moet het begrip „voortplantingsplaats”, in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn, aldus worden uitgelegd dat daarmee, op de eerste plaats, enkel de exact af te bakenen plaats waar regelmatig paringshandelingen in strikte zin of handelingen binnen een begrensd gebied die direct met de voortplanting verband houden (zoals bijvoorbeeld kuitschieten) plaatsvinden, wordt bedoeld en, op de tweede plaats, dat onder een „voortplantingsplaats” ook alle exact af te bakenen plaatsen vallen die strikt noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van het jonge dier, zoals bijvoorbeeld broedplaatsen of plantendelen die van belang zijn voor het larve- of rupsstadium?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord:

Hoe moet het begrip „voortplantingsplaats”, in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn, worden opgevat en hoe moet een „voortplantingsplaats” ten opzichte van andere plaatsen ruimtelijk worden afgebakend?

Volgens welke criteria moet worden beoordeeld of een bepaald handelen of nalaten een ingreep in een „voortplantingsplaats”, in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn is?

Volgens welke criteria moet worden beoordeeld of een bepaald handelen of nalaten een dusdanig zwaarwegende ingreep in een „voortplantingsplaats”, in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn, is, dat van „beschadiging”, eveneens in de zin van dit artikel, van deze „voortplantingsplaats” moet worden uitgegaan?

Volgens welke criteria moet worden beoordeeld of een bepaald handelen of nalaten een dusdanig zwaarwegende ingreep in een „voortplantingsplaats”, in de zin van artikel 12, lid 1, onder d), van de habitatrichtlijn, is, dat van „vernieling”, eveneens in de zin van dit artikel, van een „voortplantingsplaats” moet worden uitgegaan?

____________

1 Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7).