Language of document : ECLI:EU:F:2011:157

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

28 september 2011

Zaak F‑65/06

Rosa Maria Pereira Sequeira

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Aanstelling – Intern vergelijkend onderzoek dat vóór 1 mei 2004 is bekendgemaakt – Tijdelijk functionaris die vóór 1 mei 2006 op lijst van geschikte kandidaten is geplaatst – Indeling in rang – Artikelen 5, lid 4, en 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut – Secretariaatstoelage – Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Pereira Sequeira vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie om haar met ingang van 16 maart 2005 aan te werven als ambtenaar op proef, voor zover zij daarbij is ingedeeld in categorie C*, rang 1, salaristrap 2.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Elke partij draagt haar eigen kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Aanstelling in rang van in aankondiging van vergelijkend onderzoek aangegeven functiegroep – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 31, lid 1; bijlage XIII, art. 2, lid 1, en 12, lid 3; Regeling andere personeelsleden, bijlage, art. 1; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

2.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 31, lid 1; bijlage XIII, art. 5, lid 4, 12, lid 3, en 13, lid 1; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

3.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang en salaristrap – Tijdelijk functionaris die tot ambtenaar wordt benoemd

(Ambtenarenstatuut, art. 32; bijlage XIII, art. 5, lid 4; Regeling andere personeelsleden, art. 8)

1.      Artikel 31, lid 1, van het Statuut bepaalt dat de geslaagde kandidaten van een vergelijkend onderzoek worden aangesteld in de rang van de functiegroep vermeld in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek waartoe zij zijn toegelaten.

Uit deze bepaling moet noodzakelijkerwijs worden afgeleid dat geslaagde kandidaten van vergelijkende onderzoeken voor een betrekking in de openbare dienst als ambtenaar op proef moeten worden aangesteld in de rang die is vermeld in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek op basis waarvan zij zijn aangeworven. De vaststelling van het niveau van de te vervullen ambten en van de voorwaarden om geslaagde kandidaten in die ambten aan te stellen, waartoe de instelling in het kader van de bepalingen van het oude Statuut was overgegaan toen zij de aankondiging van vergelijkend onderzoek opstelde, kon echter geen gevolgen meer hebben na de datum van 1 mei 2004 die de wetgever van de Unie had gekozen voor de inwerkingtreding van de nieuwe loopbaanstructuur van de ambtenaren.

Het recht van geslaagde kandidaten van een vergelijkend onderzoek op de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek aangegeven rang kan dus alleen gelden wanneer de voorschriften niet veranderen, aangezien de wettigheid van een besluit moet worden beoordeeld op basis van de elementen rechtens die van kracht waren op het moment waarop het werd genomen en deze bepaling het tot aanstelling bevoegd gezag dus niet kan verplichten om een besluit te nemen dat niet in overeenstemming is met het Statuut, zoals gewijzigd door de wetgever, en dat derhalve onwettig is.

De overgangsmaatregel opgenomen in artikel 2, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut strekte enkel tot omzetting, op 1 mei 2004, van de rangen die de ambtenaren en functionarissen op 30 april 2004 hadden teneinde de nieuwe loopbaanstructuur die op 1 mei 2006 volledig in werking moest treden, op hen van toepassing te doen zijn. Deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 1 van de bijlage bij de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, heeft slechts betrekking op hen die op 1 mei 2004 reeds waren ingedeeld in één van de rangen aangegeven in de kolom „oude rangen”, aangezien de wetgever de positie die het personeel vóór die datum had verworven wilde behouden.

De afschaffing per 1 mei 2004 van de rangen van indeling in de loopbanen zoals die in die aankondigingen van vergelijkende onderzoeken waren vermeld, welke het gevolg was van de invoering van het nieuwe loopbaanstelsel, was voor de wetgever aanleiding om de overgangsbepalingen van bijlage XIII bij het Statuut en, in het bijzonder, artikel 12, lid 3, vast te stellen teneinde de indeling in rang te bepalen van geslaagde kandidaten van vóór of na 1 mei 2004 bekendgemaakte vergelijkende onderzoeken, die vóór 1 mei 2006 op lijsten van geschikte kandidaten waren geplaatst en tussen 1 mei 2004 en 1 mei 2006 werden aangeworven.

Het is juist dat de tabel van artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut, die de in de aankondigingen van vergelijkende onderzoeken vermelde rangen omzet in voorlopige rangen van aanwerving, afwijkt van de tabel van artikel 2, lid 1, van die bijlage, waarin de oude rangen van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 reeds in dienst waren, worden omgezet in nieuwe voorlopige rangen.

Het staat de wetgever echter vrij om voor de toekomst in het belang van de dienst wijzigingen in de bepalingen van het Statuut vast te stellen, ook al zijn de gewijzigde bepalingen minder gunstig dan de oude.

(cf. punten 36‑40 en 43‑45)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 30 september 1998, Ryan/Rekenkamer, T‑121/97, punt 98; 11 juli 2007, Centeno Mediavilla e.a./Commissie, T‑58/05, punten 100, 109, 110 en 113

2.      Artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut heeft betrekking op tijdelijk functionarissen die „op een lijst van geschikte kandidaten voor overplaatsing naar een volgende categorie [zijn] geplaatst” almede op hen die zijn geplaatst „op een lijst van kandidaten die zijn geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek”. Ofschoon een vergelijkend onderzoek voor „de overgang van categorie” per definitie ook een intern vergelijkend onderzoek is, moet de betrokken bepaling aldus worden uitgelegd dat daaraan een nuttige werking wordt gegeven en moet een uitlegging die tot de conclusie leidt dat deze bepaling overbodig is, zo veel mogelijk worden vermeden. De wetgever heeft met „intern vergelijkend onderzoek” blijkbaar de zogenoemde vergelijkende onderzoeken voor vaste aanstelling bedoeld, die tot doel hebben om met eerbiediging van alle statutaire bepalingen die de toegang tot de Europese openbare dienst regelen, de aanwerving als ambtenaar mogelijk te maken van functionarissen die reeds een bepaalde ervaring binnen de instelling hebben en die blijk hebben gegeven van hun geschiktheid om de te vervullen ambten te bezetten. Deze uitlegging wordt bevestigd door de bewoordingen van artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut, die alleen betrekking hebben op ambtenaren die „op een lijst van geschikte kandidaten voor overplaatsing naar een volgende categorie [zijn] geplaatst”, zonder de ambtenaren te vermelden die zijn geplaatst „op een lijst van kandidaten die zijn geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek”. Voor een dergelijke vermelding zou geen rechtvaardiging bestaan, aangezien het geen zin heeft om personeelsleden die reeds ambtenaar zijn, in vaste dienst aan te stellen.

Voor de toepassing van artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut moet er sprake zijn van de overgang van een „oude” naar een „nieuwe categorie”, na afloop van hetzij een vergelijkend onderzoek dat tot de opstelling van een „lijst van geschikte kandidaten voor overplaatsing naar een volgende categorie” leidt hetzij een intern vergelijkend onderzoek voor aanstelling in vaste dienst, dat de overgang van categorie heeft meegebracht. In het kader van zijn ruime beoordelingsbevoegdheid ter zake van zowel de overgangsbepalingen als de criteria voor indeling, is de wetgever dus afgeweken van de algemene regel voor de indeling van nieuw aangeworven ambtenaren opgenomen in artikel 31, lid 1, van het Statuut, zoals aangevuld bij artikel 12, lid 3, dan wel bij artikel 13, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut, wat geslaagde kandidaten betreft die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst en tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006 respectievelijk na 1 mei 2006 zijn aangeworven, door de indeling in een andere rang dan die welke was aangegeven in de aankondiging van vergelijkend onderzoek voor te behouden aan als ambtenaar op proef aangeworven functionarissen die binnen de instelling reeds over ervaring beschikten en die na afloop van de bovenvermelde vergelijkende onderzoeken blijk hadden gegeven van hun geschiktheid om ambten van een hogere categorie te vervullen.

(cf. punten 65, 66, 71 en 72)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 6 maart 1997, de Kerros en Kohn-Bergé/Commissie, T‑40/96 en T‑55/96, punten 45 en 46; 12 november 1998, Carrasco Benítez/Commissie, T‑294/97, punt 51

Gerecht voor ambtenarenzaken: 12 mei 2010, Peláez Jimeno/Parlement, F‑13/09, punten 40, 41, 46 en 47

3.      In het recht van de Unie is noch een beginsel van eenheid van loopbaan noch een loopbaanbeginsel uitdrukkelijk vastgelegd. Evenmin wordt in het recht van de Unie algemeen erkend dat een tijdelijk functionaris die ambtenaar is geworden recht heeft op ontwikkeling van loopbaan. Artikel 32, derde alinea, van het Statuut bepaalt alleen dat de tijdelijk functionaris de salaristrap behoudt die hij op het moment van zijn aanstelling als ambtenaar heeft.

Artikel 32 van het Statuut en artikel 8 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, in de tot en met 30 april 2004 geldende versie, bevatten voor tijdelijk functionarissen de mogelijkheid om overeenkomstig de statutaire procedures hun loopbaan als ambtenaar voort te zetten. In dat geval blijft de als tijdelijk functionaris verworven salarisanciënniteit behouden wanneer de betrokkene onmiddellijk na deze diensttijd tot ambtenaar in dezelfde rang wordt benoemd.

Dit neemt echter niet weg dat voormelde bepalingen de salarisanciënniteit slechts garanderen aan de tijdelijk functionaris die als ambtenaar in dezelfde rang wordt aangesteld en dat de continuïteit van loopbaan wordt verzekerd overeenkomstig de door het Statuut vastgestelde procedures. Ten slotte moet worden vastgesteld dat de andere bepalingen van het Statuut, met uitzondering van artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut dat, daar het een overgangsbepaling is, restrictief moet worden uitgelegd, tijdelijk functionarissen niet de mogelijkheid bieden om als ambtenaar te worden aangesteld in de rang die zij reeds hadden, indien die rang hoger was dan de rang waarvoor het vergelijkend onderzoek was bekendgemaakt waaraan zij met succes hebben deelgenomen.

(cf. punten 83, 90 en 91)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 5 maart 2008, Toronjo Benitez/Commissie, F‑33/07, punt 87