Language of document : ECLI:EU:F:2010:148

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

23 november 2010

Zaak F‑50/08

Gábor Bartha

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Niet-plaatsing op reservelijst — Evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in jury’s van vergelijkende onderzoeken”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Bartha vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/56/06 waarbij hem is meegedeeld dat hij niet was geslaagd voor de examens van dat vergelijkend onderzoek en, ten tweede, veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die hij door dat besluit zou hebben geleden.

Beslissing: Het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/56/06 van 23 januari 2008 tot afwijzing van verzoekers verzoek om heroverweging van het besluit waarbij die jury zijn sollicitatie heeft afgewezen, wordt nietig verklaard. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De Commissie wordt verwezen in de kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Beroep — Bezwarend besluit — Besluit vastgesteld na heroverweging van eerder besluit

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2, en 91, lid 2)

2.      Ambtenaren — Beroep — Voorafgaande administratieve klacht — Overeenstemming tussen klacht en beroep

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

3.      Ambtenaren — Vergelijkend onderzoek — Jury — Samenstelling

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 3, vijfde alinea)

4.      Ambtenaren — Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen — Voorwaarden — Onrechtmatigheid — Schade — Causaal verband

1.      Wanneer een kandidaat die niet is geplaatst op de reservelijst die na een vergelijkend onderzoek is opgesteld vraagt om heroverweging van een door de jury genomen besluit, is het besluit dat de jury na heroverweging van de situatie van de kandidaat neemt het voor hem bezwarend besluit.

(cf. punt 22)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 13 december 2006, Heus/Commissie, T‑173/05, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑329 en II‑A‑2‑1695, punt 19

2.      De regel van overeenstemming tussen de klacht en het verzoekschrift wordt alleen geschonden wanneer het beroep in rechte het voorwerp of de grond van de klacht wijzigt, waarbij het begrip „grond” ruim moet worden uitgelegd. Volgens die uitlegging moet bij vorderingen tot nietigverklaring onder „grond van de zaak” worden verstaan, de betwisting door de verzoeker van de interne wettigheid van het bestreden besluit dan wel de betwisting van de externe wettigheid ervan. Derhalve is er, onder voorbehoud van excepties van onwettigheid en van middelen van openbare orde, sprake van wijziging van de grond van het geding en, dientengevolge, van niet-inachtneming van de regel van overeenstemming, indien de verzoeker, die in zijn klacht alleen bezwaren heeft geuit tegen de formele geldigheid van het voor hem bezwarend besluit, daaronder begrepen de procedurele aspecten ervan, in het verzoekschrift middelen ten gronde aanvoert of in het omgekeerde geval wanneer de verzoeker, na in zijn klacht uitsluitend de wettigheid ten gronde van het voor hem bezwarend besluit te hebben betwist, een verzoekschrift indient dat middelen betreffende de formele geldigheid ervan bevat.

(cf. punt 34)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 1 juli 2010, Mandt/Parlement, F‑45/07, punten 119 en 120

3.      Een jury van een vergelijkend onderzoek die bij de bekendmaking van de lijst van haar leden is samengesteld uit meer dan vier vaste leden voldoet alleen aan de vereisten van artikel 3, vijfde alinea, van bijlage III bij het Statuut wanneer van die vaste leden ten minste twee leden van elk geslacht zijn.

Het vereiste dat in het stadium van bekendmaking van de lijst van juryleden alleen rekening moet worden gehouden met de vaste juryleden kan echter minder streng zijn in bijzondere gevallen waarin de samenstelling van de jury, ondanks dat deze in dat stadium niet voldoet aan de regel van artikel 3, vijfde alinea, van bijlage III bij het Statuut, bij het daadwerkelijke verloop van de examens wel aan die regel voldoet. In een dergelijk geval wordt immers volledig voldaan aan het doel van die bepaling, namelijk ervoor te zorgen dat de prestaties van kandidaten van een vergelijkend onderzoek worden beoordeeld door een jury waarin een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen is verzekerd.

(cf. punten 43 en 44)

4.      De administratie kan slechts aansprakelijk worden gesteld indien tegelijkertijd is voldaan aan een aantal voorwaarden, namelijk dat de aan de instellingen verweten gedraging onrechtmatig is, dat er werkelijk schade is geleden en dat er een oorzakelijk verband tussen de gedraging en de gestelde schade bestaat. Aangezien deze drie voorwaarden cumulatief zijn, volstaat het voor afwijzing van een schadevordering dat aan een van die voorwaarden niet is voldaan.

Wat het oorzakelijk verband betreft, staat het in beginsel aan de verzoeker om een rechtstreeks en zeker oorzakelijk verband tussen de door de instelling begane fout en de gestelde schade aan te tonen.

Het oorzakelijk verband staat evenwel met de door de rechtspraak vereiste mate van zekerheid vast wanneer de door een instelling van de Unie begane onrechtmatigheid er met zekerheid toe heeft geleid, niet noodzakelijkerwijs dat een persoon niet is aangeworven, aangezien de betrokkene nooit zal kunnen bewijzen dat hij daar recht op had, maar dat hij een serieuze kans heeft gemist om als ambtenaar of personeelslid te worden aangeworven en daardoor materiële schade in de vorm van inkomstenderving heeft geleden.

(cf. punten 53‑55)

Referentie:

Hof: 1 juni, 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a., C‑136/92 P, Jurispr. blz. I‑1981, punt 42; 21 februari 2008, Commissie/Girardot, C‑348/06 P, Jurispr. blz. I‑833, punt 52

Gerecht van eerste aanleg: 28 september 1999, Hautem/EIB, T‑140/07, JurAmbt. blz. I‑A‑171 en II‑897, punt 85; 5 oktober 2004, Sanders e.a./Commissie, T‑45/01, Jurispr. blz. II‑3315, punt 150

Gerecht voor ambtenarenzaken: 22 oktober 2008, Tzirani/Commissie, F‑46/07, JurAmbt. blz. I-A-1-323 en II-A-1-1773, punt 218