Language of document : ECLI:EU:F:2007:76

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

3 mei 2007

Zaak F‑123/05

Jean-Marc Bracke

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Intern vergelijkend onderzoek – Toelatingsvoorwaarden – Aankondiging van vergelijkend onderzoek – Voorwaarde van anciënniteit in dienst – Tijdelijk personeel – Artikel 27 van Statuut – Beginsel van behoorlijk bestuur – Non-discriminatiebeginsel”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 7 september 2005 houdende afwijzing van verzoekers klacht tegen het besluit van de Commissie van 21 april 2005 houdende weigering om hem na vergelijkend onderzoek COM/PC/04 als ambtenaar op proef aan te stellen.

Beslissing: Het beroep wordt ongegrond verklaard. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Intern vergelijkend onderzoek – Toelatingsvoorwaarden

(Ambtenarenstatuut, art. 27, eerste alinea, en 29, lid 1)

2.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Jury – Onafhankelijkheid – Grenzen

1.      Het gebruik van de beoordelingsvrijheid waarover de instellingen ter zake van de organisatie van vergelijkende onderzoeken, en inzonderheid ter zake van de vaststelling van de toelatingsvoorwaarden beschikken, moet verenigbaar zijn met de dwingende bepalingen van de artikelen 27, eerste alinea, en 29, lid 1, van het Statuut. Artikel 27, eerste alinea, van het Statuut formuleert op dwingende wijze het doel van elke aanwerving en artikel 29, lid 1, van het Statuut bepaalt dwingend op welke wijze in vacatures moet worden voorzien. Bijgevolg moet deze vrijheid steeds worden gebruikt met inachtneming van de eisen van de ambten waarin moet worden voorzien en, meer in het algemeen, van het belang van de dienst.

Het tot aanstelling bevoegd gezag geeft een correcte toepassing aan de artikelen 27 en 29 van het Statuut, wanneer het als toelatingsvoorwaarde voor een intern vergelijkend onderzoek een diensttijd van vijf jaar als ambtenaar of als personeelslid in de zin van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden verlangt, met uitsluiting van tijdvakken die als ad-interimpersoneelslid binnen de instellingen zijn vervuld. Door deze toelatingsvoorwaarde kan immers niet alleen worden verzekerd dat de kandidaten beroepservaring hebben, maar eveneens dat zij hun geschiktheid hebben bewezen in het kader van de in het Statuut en in de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden voorziene arbeidsverhoudingen, die op het gebied van onderworpenheid, beoordeling en discipline verschillen van die welke voor ad-interimpersoneelsleden gelden. Deze voorwaarde is evenmin in strijd met het beginsel van gelijke behandeling, aangezien personen die als ad-interimpersoneelslid hebben gewerkt en zij die als ambtenaar of ander personeelslid hebben gewerkt, gezien het doel ervan, zich niet in een vergelijkbare situatie bevinden.

(cf. punten 45, 46, 49-52 en 56)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 21 november 2000, Carrasco Benítez/Commissie, T‑214/99, JurAmbt. blz. I‑A‑257 en II‑1169, punten 53 en 57; 13 december 2006, Heus/Commissie, T‑173/05, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑329 en II‑A‑2‑1695, punten 37, 41, 42 en 44

2.      Het tot aanstelling bevoegd gezag mag bij de uitoefening van zijn eigen bevoegdheden geen onwettige besluiten nemen. Het kan dan ook niet gebonden zijn aan jurybesluiten waarvan de onwettigheid zijn eigen besluiten zou kunnen aantasten. Wanneer een jury een sollicitant ten onrechte tot een vergelijkend onderzoek heeft toegelaten en hem vervolgens op de lijst van geschikt bevonden kandidaten heeft geplaatst, dient het tot aanstelling bevoegd gezag derhalve bij een met redenen omkleed besluit, aan de hand waarvan de gemeenschapsrechter de gegrondheid ervan kan beoordelen, de aanstelling van deze kandidaat te weigeren.

Het tot aanstelling bevoegd gezag moet de wettigheid van het besluit van de jury om een kandidaat tot een vergelijkend onderzoek toe te laten pas onderzoeken op het moment waarop zich de kwestie van aanwerving daadwerkelijk voordoet en niet op het moment waarop de jury hem de lijst van geschikte kandidaten ter hand stelt.

(cf. punten 64 en 65)

Referentie:

Hof: 23 oktober 1986, Schwiering/Rekenkamer, 142/85, Jurispr. blz. 3177, punten 19 en 20

Gerecht van eerste aanleg: 16 maart 2005, Ricci/Commissie, T‑329/03, JurAmbt. blz. I‑A‑69 en II‑315, punt 35; 15 september 2005, Luxem/Commissie, T‑306/04, JurAmbt. blz. I‑A‑263 en II‑1209, punten 23 en 24