Language of document : ECLI:EU:C:2012:308

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. KOKOTT

van 24 mei 2012(1)

Zaak C‑116/11

Bank Handlowy en Ryszard Adamiak

tegen

Christianapol sp. z o.o.

[verzoek van de Sąd Rejonowy Poznań Stare Miasto w Poznaniu (Polen) om een prejudiciële beslissing]

„Verordening (EG) nr. 1346/2000 – Insolventieprocedures – Tijdstip van beëindiging van de insolventieprocedure – Behandeling van de insolventie in de secundaire procedure – Verhouding van hoofdprocedure en secundaire procedure wanneer de hoofdprocedure een saneringsprocedure is”





I –    Inleiding

1.        Het onderhavige prejudicieel verzoek betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures(2) (hierna: „insolventieverordening of verordening”). Deze verordening voorziet in een geval van insolventie met grensoverschrijdende elementen in beginsel in twee mogelijkheden: de inleiding van een hoofdprocedure en de inleiding van een territoriale insolventieprocedure respectievelijk een secundaire procedure.(3)

2.        De hoofdinsolventieprocedure wordt in het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar ingeleid. Zij omvat alle goederen van de schuldenaar in alle lidstaten, heeft derhalve universele gevolgen en wordt geregeld door het recht van de lidstaat waar zij is ingeleid. Daarentegen zijn territoriale insolventieprocedures respectievelijk secundaire procedures territoriaal beperkt tot het grondgebied van de lidstaat waar zij zijn ingeleid, en omvatten zij alleen de goederen die zich in deze lidstaat bevinden. Zij worden geregeld door het recht van deze staat. In het geval dat er tegelijkertijd sprake is van een hoofdprocedure enerzijds en een territoriale insolventieprocedure respectievelijk secundaire procedure anderzijds, stelt de verordening talrijke verplichtingen tot samenwerking en afstemming tussen de desbetreffende procedures vast.

3.        Het onderhavige geval heeft een bijzonder karakter, omdat het bij de in Frankrijk ingeleide hoofdprocedure om een procédure de sauvegarde (Franse saneringsprocedure; hierna: „sauvegarde-procedure”) gaat, die op een herstructurering is gericht. De drie prejudiciële vragen die de Sąd Rejonowy Poznań Stare Miasto w Poznaniu(4) het Hof heeft voorgelegd, vloeien uit dat bijzondere karakter voort. Dit prejudicieel verzoek biedt het Hof derhalve de gelegenheid om de verhouding tussen hoofdprocedure en secundaire procedure te verduidelijken.

II – Toepasselijke bepalingen

A –    Recht van de Unie

4.        Krachtens artikel 1, lid 1, van de insolventieverordening is deze van toepassing op „collectieve procedures die, op de insolventie van de schuldenaar berustend, ertoe leiden dat deze schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of ten dele verliest en dat een curator wordt aangewezen.”

5.        Krachtens artikel 2, sub a, wordt voor het doel van de verordening onder „insolventieprocedure” verstaan „de collectieve procedures bedoeld in artikel 1, lid 1. Deze procedures worden opgesomd in bijlage A”. Artikel 2, sub c, betreft de „liquidatieprocedure” en omschrijft deze als „een insolventieprocedure als bedoeld onder a, die leidt tot liquidatie van de goederen van de schuldenaar, ook wanneer de procedure wordt beëindigd met een akkoord of een andere maatregel die de insolventie beëindigt, dan wel wordt beëindigd wegens ontoereikendheid van het vermogen. Deze procedures worden opgesomd in bijlage B”.

6.        Artikel 3 bepaalt omtrent de internationale bevoegdheid:

„1.      De rechters van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, zijn bevoegd de insolventieprocedure te openen. Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van de statutaire zetel te zijn.

2.      Wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, zijn de rechters van een andere lidstaat slechts tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van deze schuldenaar bevoegd indien hij op het grondgebied van laatstgenoemde lidstaat een vestiging bezit. De gevolgen van deze procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die lidstaat bevinden.

3.      Wanneer krachtens lid 1 een insolventieprocedure wordt geopend, is iedere insolventieprocedure die vervolgens krachtens lid 2 wordt geopend een secundaire procedure. Deze procedure moet een liquidatieprocedure zijn.

4.      De opening van een territoriale insolventieprocedure krachtens lid 2 kan slechts in de volgende gevallen aan de opening van een insolventieprocedure krachtens lid 1 voorafgaan:

a)      wanneer de opening van een insolventieprocedure krachtens lid 1 niet kan worden verkregen in verband met de voorwaarden die gesteld worden in de wetgeving van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich bevindt;

b)      wanneer de opening van de territoriale insolventieprocedure is aangevraagd door een schuldeiser die zijn woonplaats, zetel of gebruikelijke verblijfplaats heeft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken vestiging is gelegen of wiens vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van de vestiging voortvloeiende verplichting.”

7.        Artikel 4 van de verordening, met als opschrift „Toepasselijk recht”, bepaalt het volgende:

„1.      Tenzij deze verordening iets anders bepaalt, worden de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend, hierna te noemen ‚lidstaat waar de procedure wordt geopend’.

2.      Het recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend, bepaalt onder welke voorwaarden deze procedure wordt geopend, verloopt en wordt beëindigd. Het bepaalt met name:

[...]

j)      de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure, met name door een akkoord;

k)      de rechten van de schuldeisers nadat de insolventieprocedure beëindigd is;

[...]”

8.        Artikel 16 betreft de erkenning van insolventieprocedures en bepaalt in lid 1 ervan:

„Elke beslissing tot opening van een insolventieprocedure, genomen door een krachtens artikel 3 bevoegde rechter van een lidstaat, wordt erkend in alle andere lidstaten zodra de beslissing rechtsgevolgen heeft in de lidstaat waar de procedure is geopend.”

9.        Artikel 26 bevat een regeling van openbare orde en bepaalt:

„Iedere lidstaat kan weigeren een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure te erkennen of een in het kader van een dergelijke procedure gegeven beslissing ten uitvoer te leggen indien uit die erkenning of tenuitvoerlegging gevolgen zouden voortvloeien die kennelijk in strijd zijn met de openbare orde van die lidstaat, in het bijzonder met de grondbeginselen daarvan of met de grondwettelijk beschermde rechten en individuele vrijheden.”

10.      Artikel 27, met het opschrift „Opening”, vormt de inleiding van hoofdstuk III met het opschrift „Secundaire insolventieprocedures” en bepaalt:

„Indien een procedure als bedoeld in artikel 3, lid 1, wordt geopend door een rechter van een lidstaat en in een andere lidstaat wordt erkend (hoofdprocedure) kan in die andere lidstaat, indien een rechter van die lidstaat krachtens artikel 3, lid 2, bevoegd zou zijn, een secundaire insolventieprocedure worden geopend, zonder dat de insolventie van de schuldenaar in die andere lidstaat behandeld hoeft te worden. Deze procedure moet een van de in bijlage B genoemde procedures zijn. De gevolgen van die procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die andere lidstaat bevinden.”

11.      Artikel 33 regelt de „Schorsing van de liquidatie” en luidt:

„1.      De rechter die de secundaire procedure heeft geopend, schorst de liquidatieverrichtingen geheel of ten dele op verzoek van de curator van de hoofdprocedure, onverminderd de mogelijkheid om in dat geval van de curator van de hoofdprocedure alle passende maatregelen te verlangen ter waarborging van de belangen van de schuldeisers van de secundaire procedure en van bepaalde groepen schuldeisers. Het verzoek van de curator van de hoofdprocedure kan alleen worden afgewezen indien het kennelijk niet in het belang is van de schuldeisers van de hoofdprocedure. De schorsing van de liquidatie kan worden bevolen voor een periode van ten hoogste drie maanden; zij kan worden verlengd of vernieuwd voor perioden van dezelfde duur.

2.      De in lid 1 bedoelde rechter heft de schorsing van de liquidatieverrichtingen op:

–        wanneer de curator van de hoofdprocedure daarom verzoekt;

–        ambtshalve, op verzoek van een schuldeiser of op verzoek van de curator van de secundaire procedure, indien de schorsing niet meer gerechtvaardigd lijkt, met name door het belang van de schuldeisers van de hoofdprocedure of van de secundaire procedure.”

12.      Artikel 34 heeft betrekking op „Maatregelen waarmee de insolventieprocedure wordt beëindigd”:

„1.      Wanneer het recht dat van toepassing is op de secundaire procedure voorziet in de mogelijkheid deze procedure zonder liquidatie te beëindigen door middel van een herstelplan, een akkoord of een vergelijkbare maatregel, kan een dergelijke maatregel door de curator van de hoofdprocedure zelf worden voorgesteld.

De beëindiging van de secundaire procedure door middel van een maatregel als bedoeld in de eerste alinea, wordt pas definitief met de instemming van de curator van de hoofdprocedure of, bij ontstentenis van diens instemming, wanneer de voorgestelde maatregel de financiële belangen van de schuldeisers van de hoofdprocedure niet aantast.

2.      Iedere beperking van de rechten van de schuldeisers, zoals uitstel van betaling of schuldkwijtschelding, die voortvloeit uit een in een secundaire procedure voorgestelde maatregel als bedoeld in lid 1, kan voor goederen van de schuldenaar waarop deze procedure geen betrekking heeft slechts gevolgen hebben wanneer alle belanghebbende schuldeisers daarmee instemmen.

3.      Tijdens de krachtens artikel 33 bevolen schorsing van de liquidatieverrichtingen kan slechts de curator van de hoofdprocedure, of de schuldenaar, met diens instemming, in de secundaire procedure maatregelen als bedoeld in lid 1 voorstellen; geen enkel ander voorstel voor een dergelijke maatregel wordt in stemming gebracht of goedgekeurd.”

13.      Artikel 37 regelt de situatie dat vóór de opening van de hoofdprocedure een territoriale insolventieprocedure is ingeleid en bepaalt:

„De curator van de hoofdprocedure kan verzoeken een in bijlage A vermelde procedure die reeds eerder in een andere lidstaat is geopend, in een liquidatieprocedure om te zetten, indien deze omzetting nuttig blijkt voor de belangen van de schuldeisers van de hoofdprocedure.”

14.      Bijlage A bij de verordening vermeldt de procedures van de lidstaten die insolventieprocedures als bedoeld in artikel 2, sub a, zijn. Bijlage B bevat een overeenkomstige opsomming van liquidatieprocedures als bedoeld in artikel 2, sub c.

B –    Nationaal recht

15.      Het Franse recht kent drie soorten insolventieprocedures, die in bijlage A bij de verordening zijn vermeld: de sauvegarde-procedure, het Redressement judiciaire en de Liquidation judiciaire.

16.      De sauvegarde-procedure is geregeld in de artikelen L. 620‑1 e.v. van het Franse wetboek van koophandel (Code de commerce) in de versie van wet nr. 2005‑845 van 26 juli 2005. Deze bepalen dat uitsluitend de schuldenaar om het inleiden van een dergelijke preventieve saneringsprocedure kan verzoeken, wanneer en voor zover hij het bestaan van betalingsproblemen aantoont.

17.      De sauvegarde-procedure heeft tot doel om de voortzetting van de economische activiteiten van de onderneming (poursuite de l’activité économique de l’entreprise), het behoud van arbeidsplaatsen (maintien de l’emploi) en de vermindering van de schulden (apurement du passif) te bevorderen. In de tweede plaats moet de preventieve saneringsprocedure echter ook een reorganisatie (réorganisation) van de onderneming mogelijk maken.

III – Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18.      De handelsrechtbank te Meaux (Frankrijk) heeft bij vonnis van 1 oktober 2008 tegen de in Polen gevestigde schuldenaar Christianapol sp. z o.o. (hierna: „Christianapol”) een insolventieprocedure geopend. Bij deze insolventieprocedure ging het om een sauvegarde-procedure naar Frans recht.

19.      De Franse rechter heeft een gerechtelijk vereffenaar en een curator benoemd(5), en heeft vastgesteld dat Christianapol „niet in de toestand verkeert waarin zij is opgehouden te betalen, omdat de geschatte geldmiddelen positief blijken te zijn”(6). De Franse rechter heeft zijn bevoegdheid gebaseerd op de vaststelling dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in Frankrijk is gelegen. Hij heeft deze beoordeling gemotiveerd met het feit dat Christianapol tot een groep ondernemingen behoort, waarvan het centrum van de voornaamste belangen zich in Frankrijk bevindt. Het gehele vermogen van Christianapol, met inbegrip van het productiebedrijf, bevindt zich echter in Polen.

20.      De door de Handelsrechtbank te Meaux ingeleide procedure vormt volgens Christianapol en de verwijzende rechter een hoofdinsolventieprocedure als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de verordening.

21.      Op 21 april 2009 heeft een in Polen gevestigde schuldeiser van Christianapol, de Bank Handlowy w Warszawie SA (hierna: „Bank Handlowy”), de Sąd Rejonowy Poznań (de verwijzende rechter) verzocht om krachtens artikel 27 van de insolventieverordening een secundaire insolventieprocedure te openen. Subsidiair heeft hij op 26 juni 2009, indien het vonnis van de Handelsrechtbank te Meaux krachtens artikel 26 van de verordening wegens schending van de openbare orde in Polen niet zou worden erkend, verzocht om een insolventieprocedure te openen tot liquidatie van de goederen van de schuldenaar. Bank Handlowy heeft daarbij niet duidelijk gemaakt of hij daarmee de opening van een hoofdprocedure krachtens artikel 3, lid 1, of een territoriale insolventieprocedure krachtens artikel 3, lid 4, sub b, van de verordening nastreefde.

22.      Op 20 juli 2009 heeft de Handelsrechtbank te Meaux het door de schuldenaar voorgelegde herstelplan bekrachtigd, dat inhoudt dat de in het afbetalingsplan opgenomen schuldeisers in tien jaar in termijnen zullen worden voldaan. Verder heeft de rechter in deze beslissing een commissaris voor de uitvoering van het plan (commissaire à l’exécution du plan) benoemd. Hij heeft de eerder aangewezen gerechtelijke vereffenaars tot het einde van de procedure tot verificatie van de schuldvorderingen en van de indiening van het eindverslag over hun werkzaamheden in hun functie bevestigd.

23.      Op 2 augustus 2009 heeft een andere schuldeiser van Christianapol, P.P.H.U. „Adax” Ryszard Adamiak (gevestigd in Polen), bij de verwijzende rechter eveneens verzocht om de opening van een liquidatieprocedure naar Pools recht, eveneens zonder duidelijk te maken of daarmee de opening van een hoofdprocedure of van een territoriale insolventieprocedure werd bedoeld.

24.      Christianapol heeft aanvankelijk verzocht om afwijzing van het verzoek tot opening van de secundaire insolventieprocedure op grond dat deze in strijd is met het doel en de aard van de sauvegarde-procedure. Na de bekrachtiging van het herstelplan heeft Christianapol verzocht om de instelling van een secundaire insolventieprocedure omdat de hoofdprocedure is beëindigd. Bovendien heeft zij verzocht om de verdere verzoeken tot opening van een insolventieprocedure af te wijzen omdat zij haar verplichtingen overeenkomstig het door de Franse rechter bekrachtigde akkoord nakomt, zodat er jegens haar geen sprake is van opeisbare geldvorderingen.

25.      In dat verband heeft de Poolse rechter de Handelsrechtbank te Meaux om opheldering verzocht of er na de bekrachtiging van het herstelplan in Frankrijk nog steeds een hoofdprocedure aanhangig is. Noch het antwoord van de Handelsrechtbank te Meaux, noch de met betrekking tot deze vraag ingewonnen verklaring van een deskundige, hebben tot de opheldering van deze vraag geleid.

26.      De verdere aanpak van de Poolse rechter is naar zijn mening echter afhankelijk van de beëindiging van de Franse procedure: wanneer deze is beëindigd, acht de Poolse rechter zich bevoegd om in Polen zo nodig een nieuwe hoofdprocedure in te leiden. Wanneer de procedure in Frankrijk nog niet zou zijn beëindigd, zou de Poolse rechter alleen een secundaire insolventieprocedure inleiden.

27.      Bij beschikking van 21 februari 2011 heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)      Moet artikel 4, leden 1 en 2, sub j, van verordening (EG) nr. 1346/2000 [...], aldus worden uitgelegd dat het daarin gebruikte begrip ,beëindiging van de insolventieprocedure’ autonoom moet worden uitgelegd, onafhankelijk van de in de rechtsstelsels van de afzonderlijke lidstaten geldende regelingen, ofwel staat het uitsluitend aan het nationale recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend, om te beslissen op welk tijdstip de insolventieprocedure wordt beëindigd?

2)      Moet artikel 27 van verordening (EG) nr. 1346/2000 [...], aldus worden uitgelegd, dat de nationale rechter waaraan het verzoek om opening van de secundaire insolventieprocedure is voorgelegd, nooit de insolventie van de schuldenaar mag behandelen tegen wie in een andere lidstaat een hoofdinsolventieprocedure is geopend, ofwel aldus dat de nationale rechter in bepaalde gevallen het bestaan van de insolventie van de schuldenaar kan behandelen, met name wanneer de hoofdprocedure een saneringsprocedure is, waarin de rechter heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet insolvent is (Franse sauvegarde-procedure)?

3)      Kan op grond van de uitlegging van artikel 27 van verordening (EG) nr. 1346/2000 [...], een secundaire insolventieprocedure, waarvan de aard in artikel 3, lid 2, tweede volzin, van voornoemde verordening wordt gepreciseerd, worden geopend in de lidstaat waar zich het gehele vermogen van de insolvente schuldenaar bevindt, wanneer de hoofdprocedure, die automatisch wordt erkend, de aard van een saneringsprocedure heeft (Franse sauvegarde-procedure), in die procedure een afbetalingsplan is aanvaard en goedgekeurd, dit plan door de schuldenaar wordt uitgevoerd en de rechter de verkoop van de goederen van de schuldenaar heeft verboden?”

Aan de procedure voor het Hof hebben Bank Handlowy, Christianapol, de Franse, de Spaanse en de Poolse regering evenals de Commissie deelgenomen.

IV – Juridische beoordeling

A –    Eerste prejudiciële vraag

28.      Om te beginnen wenst de verwijzende rechter te vernemen of het tijdstip van de beëindiging van de insolventieprocedure volgens het nationale recht wordt bepaald of veeleer autonoom op het niveau van de Unie moet worden vastgesteld. Hij verwijst daarbij naar het oordeel van het Hof in de zaak Eurofood IFSC(7) en vraagt of de daarin betreffende de opening van een insolventieprocedure vastgestelde beginselen ook op de beëindiging ervan toepasselijk zijn.

29.      De Franse Republiek en Christianapol zijn van mening dat de vraag inzake de beëindiging autonoom op het niveau van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat een insolventieprocedure als beëindigd moet worden beschouwd zodra de schuldenaar de beschikkingsbevoegdheid over zijn vermogen heeft teruggekregen en de curator zijn taak heeft beëindigd. Ik ben het daar evenwel niet mee eens.

30.      Het op insolventieprocedures toepasselijke recht wordt in artikel 4 van de verordening geregeld. Dat bepaalt in lid 1 ervan dat het recht van de lidstaat toepasselijk is op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend (lex concursus). Lid 2 preciseert in een niet limitatieve opsomming(8) de gebieden die door de lex concursus worden omvat. Daarbij vermeldt artikel 4, lid 2, sub j, „de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure, met name door een akkoord”. Volgens de bewoordingen ervan vormt artikel 4 een conflictregel, die de vraag inzake de beëindiging van een insolventieprocedure aan het nationale recht laat.

31.      Dat wordt eveneens in punt 23 van de considerans van de verordening bevestigd, dat stelt dat voor de werkingssfeer ervan „uniforme conflictregels” moeten worden vastgesteld, die „in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht”. De lex concursus is volgens dit punt bepalend voor „alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Dit recht beheerst alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van de insolventieprocedure.”

32.      Het is kenmerkend voor een conflictregel dat deze een vraag van materieel recht juist niet zelf beantwoordt, maar alleen vaststelt krachtens welk recht het antwoord moet worden gegeven. Een autonome omschrijving op het niveau van de Unie van het begrip „beëindiging van een insolventieprocedure”, zoals Frankrijk en Christianapol voor ogen staat, zou het tijdstip waarop de procedure is beëindigd echter rechtstreeks op het niveau van de Unie vaststellen (en daarmee rechtstreeks een bepaling van materieel recht vaststellen), in plaats van alleen naar het nationale recht van de lidstaat waar de procedure is geopend te verwijzen. Dat zou in strijd zijn met de bewoordingen van artikel 4 en van punt 23 van de considerans van de verordening.

33.      Weliswaar voert de Franse regering terecht aan dat de regelingen van het recht van de Unie in geval van twijfel omtrent de bewoordingen ervan, een autonome en uniforme uitlegging moeten krijgen die met inachtneming van de context van de bepaling en van het met de regeling nagestreefde doel moet worden gevonden.(9) In het geval van conflictregels mag dat echter niet ertoe leiden dat het collisierechtelijke karakter van een bepaling verloren gaat omdat de vraag van materieel recht reeds op het niveau van de Unie wordt beantwoord. Dienovereenkomstig heeft het Hof ook geoordeeld dat het beginsel inzake de uniforme uitlegging en toepassing van het Unierecht alleen voor bepalingen geldt die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijzen.(10) Artikel 4 komt echter op grond van de uitdrukkelijke verwijzing naar de lex concursus niet voor een autonome uitlegging op het niveau van de Unie in aanmerking.

34.      Ook de doelstellingen van de verordening pleiten tegen een autonome uitlegging op het niveau van de Unie van de beëindiging van de procedure. Zoals uit punt 11 van de considerans blijkt, beoogt de verordening juist niet een uniform insolventierecht te verwezenlijken – niet door middel van een uniforme in de gehele Unie geldende insolventieprocedure, en evenmin door uniform materieel recht tot stand te brengen. Deze verordening gaat er veeleer van uit dat de invoering van een uniforme insolventieprocedure van universele strekking in de praktijk niet mogelijk zou zijn. De verordening beperkt zich derhalve, zoals blijkt uit punt 6 van de considerans ervan, tot voorschriften betreffende de rechterlijke bevoegdheid en betreffende de coördinatie van parallel lopende procedures en van de onderling verschillende bepalingen van de lidstaten alsmede tot bepalingen inzake de erkenning van beslissingen die in verband met een insolventieprocedure worden gegeven. Zou men thans essentiële procedurele vragen, zoals de beëindiging van een procedure, autonoom uitleggen, dan zou dat sluipenderwijs tot een uniform insolventierecht leiden, hetgeen zo door de verordening niet is voorzien.

35.      In de zaak Eurofood IFSC heeft het Hof weliswaar de voorwaarden voor een „beslissing tot opening van een insolventieprocedure” autonoom op het niveau van de Unie omschreven.(11) Dat arrest is echter, anders dan Frankrijk en Christianapol van mening zijn, niet op het onderhavige geval toepasselijk.

36.      Om te beginnen was in de zaak Eurofood IFSC het begrip „opening van een insolventieprocedure” als bedoeld in artikel 16 van de verordening voorwerp van de prejudiciële vraag en niet zoals bedoeld in artikel 4. Artikel 16 heeft zelf echter geen collisierechtelijk karakter, maar stelt een materiële regeling vast waarin het de voorrang van de als eerste geopende insolventieprocedure vaststelt. Derhalve komt artikel 16, in tegenstelling tot artikel 4, voor een autonome uitlegging op het niveau van de Unie in aanmerking.

37.      Doel van de uitlegging, zoals deze in het arrest Eurofood IFSC is ontwikkeld, was, zoals ik zojuist heb gesteld, niet om algemene criteria op te stellen op grond waarvan een insolventieprocedure in principe als geopend moet worden beschouwd. Dat wordt verder door de krachtens artikel 4 aangewezen lex concursus bepaald. Het doel was veeleer om de uniforme toepassing van artikel 16 te waarborgen, hetgeen met het oog op de inhoud ervan ook noodzakelijk was. Artikel 16 is bedoeld om de leidende lex concursus te bepalen. Teneinde de verwijzing in artikel 4 te kunnen toepassen, moet de rechtsorde waarnaar moet worden verwezen, worden vastgesteld. Dat bepaalt artikel 16, doordat het voorrang geeft aan de als eerste geopende procedure. Deze voorrangsregel zou echter zijn nuttige werking worden ontnomen, wanneer in elke lidstaat verschillend zou worden beoordeeld welke procedure de als eerste geopende is. Om dat resultaat te vermijden, was een, in het arrest Eurofood IFSC ontwikkelde, uniforme uitlegging van het begrip „opening” in artikel 16 noodzakelijk.

38.      De beëindiging van een insolventieprocedure kan echter niet worden vergeleken met de situatie vóór de opening van de procedure. Zodra een insolventieprocedure als bedoeld in de insolventieverordening is geopend, wordt deze krachtens artikel 16, lid 1, in alle andere lidstaten erkend en worden bijgevolg andere hoofdprocedures uitgesloten. Vóór de opening van de procedure kunnen er op grond van de verschillende regelingen van de lidstaten bevoegdheidsconflicten ontstaan, zoals uit de zaak Eurofood IFSC(12) is gebleken. Na de opening van een hoofdprocedure kunnen er geen bevoegdheidsconflicten meer ontstaan – de verordening heeft in artikel 16 ervan een adequaat mechanisme tot stand gebracht, teneinde juist dat te verhinderen.

39.      Het onderhavige geval toont aan dat er in de praktijk moeilijkheden kunnen ontstaan wanneer de vraag inzake de beëindiging van de procedure aan het nationale recht wordt gelaten. Maar ook een autonome uitlegging van het begrip „beëindiging van de procedure” zou deze moeilijkheden niet oplossen. Want wanneer men autonome criteria op het niveau van de Unie zou opstellen, zouden de rechters van de lidstaten, waarin een secundaire procedure moet worden geopend, moeten vaststellen of in de lidstaat van de hoofdprocedure aan deze criteria wordt voldaan. Dat kan in de praktijk net zo moeilijk zijn.

40.      Wat dat betreft zou het wenselijk zijn dat de wetgever van de Unie voor duidelijkheid zou zorgen, bijvoorbeeld door de lidstaten op te roepen om mee te delen wanneer de in bijlagen A en B vermelde procedures vanuit nationaal gezichtspunt als beëindigd moeten worden beschouwd of door een adequaat informatiesysteem tot stand te brengen. De praktische moeilijkheden rechtvaardigen echter geen afwijking van de bewoordingen en de opzet van de verordening.

41.      Op de eerste prejudiciële vraag dient derhalve te worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, en lid 2, sub j, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat uitsluitend het nationale recht bepaalt wanneer de „beëindiging van de insolventieprocedure” zich voordoet. Derhalve bepaalt in het onderhavige geval uitsluitend het Franse recht of de aldaar aanhangige procedure al of niet is beëindigd.

42.      Aangezien de verwijzende rechter in zijn prejudicieel verzoek een dergelijke toespeling heeft gemaakt, veroorloof ik mij nog een laatste aanwijzing, teneinde een nuttig antwoord te geven: wanneer de procedure in Frankrijk zou zijn beëindigd, zou het de verwijzende rechter ontegenzeglijk verboden zijn om een secundaire insolventieprocedure te openen. Het zou hem echter eveneens verboden zijn om een nieuwe hoofdinsolventieprocedure te openen.

43.      De Franse rechter heeft zijn bevoegdheid gebaseerd op het feit dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar (Center of Main Interests; hierna „COMI”) zich in Frankrijk bevindt en heeft derhalve een hoofdinsolventieprocedure krachtens bijlage A van de verordening geopend. In het onderhavige geval lijkt deze vaststelling echter twijfelachtig, aangezien het gehele vermogen van Christianapol, met inbegrip van het productiebedrijf, zich in Polen bevindt. In de zaak Interedil(13) heeft het Hof geoordeeld dat het centrum van de voornaamste belangen volgens objectieve en tegelijk voor derden herkenbare criteria moet worden vastgesteld, hetgeen eveneens uit punt 13 van de considerans van de verordening(14) volgt. Bij vennootschappen wordt volgens artikel 3, lid 1, tweede volzin, van de verordening bovendien vermoed dat het centrum van de voornaamste belangen zich op de plaats van de statutaire zetel bevindt. Na al hetgeen ik zojuist heb gesteld, pleit veel ervoor dat het COMI van Christianapol zich in Polen bevindt.

44.      Nochtans mag de verwijzende rechter niet voorbijgaan aan de vaststelling van de Franse rechter dat het COMI zich in Frankrijk bevindt. De beslissing van de Franse rechter inzake de opening moet door alle andere rechters van de lidstaten worden erkend(15) en mag niet worden getoetst.(16) Artikel 25 verruimt dit beginsel van wederzijdse erkenning tot alle inzake het verloop en de beëindiging van een insolventieprocedure gegeven beslissingen. Het omvat daarmee eveneens de beslissing van de rechter die de procedure heeft geopend, dat het COMI zich in Frankrijk bevindt. Teneinde een hoofdinsolventieprocedure te kunnen openen, zou de Poolse rechter echter krachtens artikel 3, lid 1, van de verordening om te beginnen moeten vaststellen dat het COMI van de schuldenaar zich in Polen bevindt. Aangezien de feitelijke omstandigheden zich echter sinds de opening van de Franse sauvegarde-procedure niet hebben gewijzigd, staat het zojuist verduidelijkte en door het Hof reeds meerdere malen bevestigde beginsel van wederzijdse erkenning in de weg aan deze vaststelling. Het zou neerkomen op een incidentele toetsing van de Franse beslissing, hetgeen de verordening niet toestaat.

45.      De erkenning kan evenmin met een beroep op artikel 26 van de verordening worden geweigerd. Artikel 26 moet, zoals het Hof reeds in de zaak Eurofood IFSC(17) heeft geoordeeld, strikt worden uitgelegd. Op schending van de openbare orde kan enkel een beroep worden gedaan indien de erkenning of tenuitvoerlegging op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat, doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt.(18) Dat is in het onderhavige geval niet duidelijk en is evenmin door een van de betrokkenen aangevoerd.

B –    Derde prejudiciële vraag

46.      Met zijn derde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een secundaire insolventieprocedure ook in de omstandigheden als die in het onderhavige geval kan worden geopend, namelijk wanneer de hoofdprocedure een saneringsprocedure is en het gehele vermogen van de schuldenaar zich bevindt in de lidstaat waar om de opening van een secundaire procedure wordt verzocht. Aangezien de vraag of in een dergelijk geval hoe dan ook een secundaire procedure mag worden geopend, logisch voorafgaat aan de tweede prejudiciële vraag, namelijk hoe deze procedure eventueel wordt geopend, zal ik de derde prejudiciële vraag eerst bespreken.

47.      De achtergrond van deze prejudiciële vraag wordt gevormd door het feit dat het gehele vermogen van Christianapol zich in Polen bevindt. De opening van een liquidatieprocedure naar Pools recht zou er volgens de uiteenzetting van de verwijzende rechter toe leiden dat de productie van Christianapol moet worden gestaakt en het bedrijf moet worden gesloten, waardoor een herstructurering onmogelijk zou worden. De doelstellingen van de Franse saneringsprocedure zouden daardoor worden verijdeld en de verwezenlijking van het herstelplan in gevaar worden gebracht. De verwijzende rechter vraagt zich derhalve af of het feit dat het in de hoofdprocedure om een saneringsprocedure gaat, zich verzet tegen de ontvankelijkheid van secundaire procedures.

1.      Toepasselijkheid van de verordening

48.      Om te beginnen moet de vraag of de verordening eveneens op saneringsprocedures toepasselijk is, worden opgehelderd. Volgens Bank Handlowy is de verordening weliswaar op de in bijlage A vermelde procedures toepasselijk, echter alleen wanneer deze procedures in het concrete geval voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, van de verordening. Aangezien de Handelsrechtbank te Meaux bij de opening van de sauvegarde-procedure heeft vastgesteld dat Christianapol niet insolvent is, is de verordening niet op de in Frankrijk gevoerde procedure toepasselijk. De Poolse rechter kan derhalve de erkenning van de Franse procedure weigeren en onafhankelijk daarvan een nieuwe hoofdinsolventieprocedure openen.

49.      Ik ben echter van mening dat de insolventieverordening ook in dit geval, waar de hoofdprocedure een saneringsprocedure is, toepasselijk is. Artikel 2, sub a, omschrijft, met inachtneming van artikel 1, lid 1, de insolventieprocedures die binnen de werkingssfeer van de verordening vallen, en verwijst daartoe naar de in bijlage A opgesomde procedures. Zodra een procedure aldaar is opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat de verordening toepasselijk is. Dat geldt derhalve eveneens voor de Franse sauvegarde-procedure, die in bijlage A is vermeld.

50.      Uit de considerans(19) en ook uit de bewoordingen van artikel 2 blijkt echter dat bovendien aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, moet zijn voldaan, wil de verordening toepasselijk zijn. De verordening bevat echter geen omschrijving van het begrip „insolventie”. Een dergelijke omschrijving kon op grond van de verschillende inrichting van de insolventieregelingen van de lidstaten en de voor een deel zeer verschillende opvatting omtrent de inhoud van het begrip insolventie, niet worden gevonden. Bovendien is het doel van de insolventieverordening ook niet het uniform maken van de insolventieprocedure.(20) Zoals blijkt uit het verklarende rapport inzake het Verdrag van de Europese Unie betreffende insolventieprocedures(21)(22), is het derhalve voor de toepasselijkheid van de verordening bepalend dat het bij de ter discussie staande procedure vanuit het oogpunt van de desbetreffende lidstaat om een insolventieprocedure gaat. Wanneer wordt getwijfeld of het een procedure als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de verordening betreft, en met name of de procedure op de insolventie van de schuldenaar berust, moet daaraan bijgevolg het begrip van de lidstaat waar deze procedure wordt gevoerd, ten grondslag worden gelegd.

51.      De Franse regering heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat de dreigende insolventie van de schuldenaar een voorwaarde vormt voor de opening van een sauvegarde-procedure. Vanuit het gezichtspunt van de Franse wetgever gaat het in het onderhavige geval derhalve om een insolvente schuldenaar. Derhalve is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, van de verordening.

52.      De verordening is bijgevolg eveneens op de Franse sauvegarde-procedure toepasselijk.

2.      Ontvankelijkheid van secundaire procedures bij hoofdsaneringsprocedures

53.      Op grond van de verschillende doelstelling van sanerings- en liquidatieprocedures doet zich thans echter de vraag voor of secundaire procedures mogelijkerwijs zijn uitgesloten wanneer de hoofdprocedure, zoals in het onderhavige geval, een saneringsprocedure is.

54.      De verordening maakt, zoals ook de Spaanse regering aanvoert, bij de inleiding van secundaire procedures geen onderscheid naargelang de aard van de hoofdprocedure. Zodra een in bijlage A opgenomen procedure als hoofdprocedure aanhangig is, staan artikel 3, lid 3, en artikel 27 de opening van een secundaire procedure toe – los van de aard van de hoofdprocedure. Volgens de bewoordingen ervan staat de verordening aldus ook in geval van een hoofdprocedure in de vorm van een saneringsprocedure, de inleiding van een secundaire procedure toe.

55.      Dat een secundaire liquidatieprocedure de doelstellingen van een dergelijke saneringsprocedure kan storen, respectievelijk zelfs kan verijdelen, blijkt duidelijk uit de uiteenzetting van de verwijzende rechter. Het gaat daarbij inderdaad om een ongewenst resultaat. Met name gelet op de ontwikkeling van het insolventierecht van veel lidstaten van een louter liquidatieprocedure naar een sanerings- en reorganisatieprocedure en met het oog op de consequente uitbreiding van bijlage A van de verordening in de laatste jaren(23), waardoor in toenemende mate ook saneringsprocedures worden omvat, blijkt dat deze van steeds meer belang zijn en derhalve eveneens onder de verordening zouden moeten vallen.

56.      Afgezien van de uitbreiding van de bijlage is de tekst van de verordening overigens echter ongewijzigd gebleven, hetgeen in concrete gevallen tot tegenstrijdigheden en praktische problemen kan leiden, zoals het onderhavige geval laat zien. Teneinde ook saneringsprocedures doeltreffend en efficiënt in het kader van de verordening te kunnen voeren, is derhalve een op de doelstellingen van de verordening gerichte uitlegging van de doorslaggevende bepalingen betreffende de coördinatie van procedures noodzakelijk, die, zoals Christianapol terecht aanvoert, de ontwikkeling van de verordening in aanmerking moet nemen. Door een dienovereenkomstige uitlegging kunnen daarbij de door de verwijzende rechter beschreven negatieve gevolgen van de inleiding van een secundaire procedure worden afgezwakt.

57.      Het is volgens mij derhalve niet noodzakelijk om secundaire procedures bij hoofdsaneringsprocedures algemeen te verbieden.

58.      De uitlegging zoals die door Christianapol en Frankrijk wordt voorgestaan, volgens welke in geval van een saneringsprocedure algemeen geen secundaire procedures kunnen worden geopend, komt overigens met het oog op de door de secundaire procedure nagestreefde doelstellingen niet in aanmerking. Secundaire procedures dienen met name ter bescherming van de lokale schuldeisers, die het voeren van een insolventieprocedure in de nabije omgeving, in hun eigen taal en volgens een hen bekende rechtsorde mogelijk maakt en aldus het uitoefenen van hun rechten moet vergemakkelijken. Een algemeen verbod op secundaire procedures bij een hoofdsaneringsprocedure zou de verordening in de kern aantasten, aangezien een essentieel, door de verordening vastgesteld geheel van procedures volledig zou worden uitgesloten. Dat gevolg zou niet meer met de basisgedachte van de insolventieverordening verenigbaar zijn en zou verder gaan dan hetgeen ter bescherming van de saneringsprocedure noodzakelijk is.

3.      Coördinatie van hoofd- en secundaire procedures bij saneringsprocedures

59.      Ik moet nog onderzoeken hoe de coördinatie van hoofd- en secundaire procedures als bedoeld in de verordening mogelijk is, wanneer de hoofdprocedure een saneringsprocedure en de secundaire procedure een liquidatieprocedure is.

60.      In de eerste plaats voorziet de verordening in talrijke maatregelen die het mogelijk maken om de doelstellingen van de hoofdprocedure in aanmerking te nemen en de eenheid van de insolventieprocedure te handhaven(24), zelfs wanneer de secundaire procedure als liquidatieprocedure wordt gevoerd. Bovendien moeten de betrokkenen bij de desbetreffende secundaire procedure de doelstellingen van de verordening in acht nemen en ertoe bijdragen dat de hoofdprocedure niet wordt verstoord en de doelstellingen daarvan niet worden verijdeld. En ten slotte moeten de materiële gevolgen van de hoofdprocedure ook in de secundaire procedure in acht worden genomen.

a)      Maatregelen in de verordening

61.      Het bij de verordening vastgestelde overwicht van de hoofdprocedure(25) over de secundaire procedure maakt het mogelijk dat de curator in de hoofdprocedure op velerlei wijzen invloed kan uitoefenen op de secundaire procedure. Aldus kan hij krachtens artikel 33, lid 1, van de verordening om schorsing van de liquidatie verzoeken(26), en wel los van een eventuele mogelijkheid tot schorsing in het nationale recht. Artikel 33 van de verordening stelt wat dat betreft een autonome grond voor schorsing vast. Bovendien verschaft artikel 34, lid 1, de curator in de hoofdprocedure het recht om ter beëindiging van de secundaire procedure een herstelplan, een akkoord of een vergelijkbare maatregel, voor te stellen. Gedurende een schorsing van de liquidatie krachtens artikel 33 van de verordening, verleent de verordening hem in artikel 34, lid 3, zelfs een uitsluitend recht ter zake. Bijgevolg is hij ten minste voor een deel in staat de liquidatie van het vermogen van de schuldenaar te verhinderen, respectievelijk te vertragen, om het voor de saneringsprocedure te kunnen gebruiken. Ook kan hij in de secundaire procedure eventuele oplossingen tot sanering initiëren.

62.      In de tweede plaats staat de verordening toe om, los van een voorstel van de curator in de hoofdprocedure, ook in de secundaire procedure oplossingen tot sanering te kiezen. Zoals de Spaanse regering terecht aanvoert, bepaalt artikel 27, tweede volzin, van de verordening namelijk alleen dat de secundaire procedure een van de in bijlage B genoemde procedures moet zijn. Hoe de eventuele procedure concreet moet worden beëindigd, regelt zij echter niet. Het volstaat bijgevolg wanneer de desbetreffende procedure in principe met de liquidatie van het vermogen van de schuldenaar kan worden beëindigd. Voor zover de desbetreffende lex concursus(27) van de secundaire procedure echter eveneens in oplossingen tot sanering voorziet, kunnen deze eveneens worden gebruikt.(28) Deze uitlegging wordt bevestigd door artikel 2, sub c, van de verordening, dat ook de procedures onder het begrip „liquidatieprocedure” schaart, die „met een akkoord of een andere maatregel die de insolventie beëindigt”, kunnen worden beëindigd, en er bijgevolg van uitgaat dat liquidatieprocedures niet noodzakelijk met de liquidatie van het vermogen behoeven te eindigen.

63.      De insolventieverordening maakt het bijgevolg mogelijk om met de hierboven beschreven mechanismen de negatieve gevolgen van een secundaire procedure af te zwakken. Een definitieve en bevredigende oplossing van de problematiek wordt er echter niet door geboden. In de eerste plaats kan worden gedacht aan secundaire procedures die worden geopend in lidstaten waar er geen sprake is van uniforme procedures. Deze moeten, om aan de vereisten van artikel 3, lid 3, tweede volzin, van de verordening te voldoen, betrekking hebben op procedures die met een liquidatie kunnen eindigen. Dergelijke procedures kunnen mogelijkerwijs op grond van het nationale recht niet door middel van een herstelplan, een akkoord of een vergelijkbare maatregel worden beëindigd. Bijgevolg kan het naargelang van de inrichting van het insolventierecht van de lidstaat tot verschillende resultaten leiden. Dat is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

64.      In de tweede plaats kan ook de bestaande verplichting tot coördinatie en informatie, op grond van de slechts fragmentarisch geregelde problematiek een bedreiging van de totale sanering niet volledig uitsluiten. Aldus is het treffen van eventueel ook in de secundaire procedure mogelijke saneringsmaatregelen, zoals uitstel van betaling of schuldkwijtschelding, afhankelijk van de instemming van alle belanghebbende schuldeisers, zoals uit artikel 34, lid 2, van de verordening blijkt. Ook een schorsing van de liquidatie in perioden van telkens drie maanden is niet met een definitieve schorsing van de liquidatie vergelijkbaar. En ook het recht van de curator om voorstellen te doen, zoals hem dat in artikel 34, lid 1, van de verordening is toegekend, verhindert een liquidatie niet wanneer daartoe door het bevoegde orgaan in de secundaire procedure is beslist.

65.      Een uitdrukkelijke regeling betreffende de coördinatie van procedures in geval van een saneringsprocedure zou derhalve wenselijk zijn. Volgens mij pleit er daarbij een en ander voor om ook saneringsprocedures als secundaire procedure toe te laten. Zoals ik hierboven heb gesteld, maakt de verordening parallelle saneringsprocedures reeds in ruime mate mogelijk. Het zou derhalve alleen maar consequent zijn om ze ook uitdrukkelijk toe te laten en dienovereenkomstige coördinatiebepalingen op te stellen. Deze beslissing komt echter aan de wetgever van de Unie toe.

b)      Verplichting om de doelstellingen van de hoofdprocedure in acht te nemen

66.      In afwachting van een verduidelijkende wijziging van de verordening zijn echter alle betrokkenen verplicht om door middel van de bestaande instrumenten en in het kader van het nationale recht, de doelstellingen van de hoofdprocedure in acht te nemen. Het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, VEU) verplicht de rechter in de secundaire procedure daarbij, bij alle door hem te treffen maatregelen de doelstellingen van de hoofdprocedure in het oog te houden en rekening te houden met het stelsel van de verordening, dat uitgaat van het beginsel van wederzijds vertrouwen, de verplichting tot coördinatie van hoofd- en secundaire procedures, het doel om efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende procedures te verwezenlijken alsmede van de voorrang van de hoofdprocedure.(29)

67.      Dat geldt voor alle maatregelen krachtens het nationale recht, bijvoorbeeld voor discretionaire beslissingen of voor de keuze uit meerdere alternatieve wegen, waarbij altijd de maatregel moet worden gekozen die meest geschikt is om de doelstellingen van de hoofdprocedure te bereiken. Ook de betrokkenheid van de curator in de hoofdprocedure bij de secundaire procedure moet door het nationale recht worden gewaarborgd.

68.      Zoals de Commissie terecht vaststelt, verplicht de verordening ook niet algemeen tot opening van een secundaire procedure, zij staat dat slechts toe. Of er überhaupt een secundaire procedure wordt geopend, wordt bijgevolg verder door de bevoegde rechter beslist. En ook bij deze beslissing dient hij de doelstellingen van de verordening evenals de rechtsgevolgen van de hoofdprocedure in aanmerking te nemen, met name met het oog op de vraag of de schuldeisers die bij de hoofdprocedure waren betrokken en met een herstelplan hebben ingestemd, zich door de inleiding van een secundaire procedure aan hun verplichtingen op grond van het herstelplan zouden onttrekken.

c)      Rechtsgevolgen van de hoofdprocedure

69.      Bovendien moeten de rechtsgevolgen van het door de Handelsrechtbank te Meaux gegeven besluit ook in materieel opzicht in aanmerking worden genomen. Artikel 25 van de verordening voorziet in de verplichting tot erkenning van alle „inzake het verloop en de beëindiging van een insolventieprocedure gegeven beslissingen van een rechter [...]”. Bij een herstelplan, zoals het in Frankrijk aangenomen plan, gaat het ongetwijfeld om een beslissing in deze zin. Met de in dat herstelplan vastgestelde maatregelen moet dus rekening worden gehouden, met name in procedureel en materieelrechtelijk opzicht.

70.      De rechtsgevolgen die het Franse recht aan het herstelplan toekent, zijn daarbij doorslaggevend.(30) Zoals de Commissie benadrukt, moeten de erin opgenomen beslissingen op materieel vlak in aanmerking worden genomen, bijvoorbeeld met het oog op de vraag in hoeverre het herstelplan de vorderingen van de schuldeisers, die een verzoek tot opening van een secundaire procedure hebben ingediend, inhoudelijk heeft gewijzigd dan wel of bijvoorbeeld het verzoek tot opening van een secundaire procedure door een bij de hoofdprocedure betrokken schuldeiser, die met het herstelplan heeft ingestemd, een vorm van rechtsmisbruik is.

71.      De derde prejudiciële vraag dient derhalve aldus te worden beantwoord, dat artikel 27 van de verordening de opening van een secundaire procedure eveneens toestaat wanneer de hoofdprocedure een saneringsprocedure is.

C –    Tweede prejudiciële vraag

72.      Met zijn tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 27 van de verordening, dat de opening van een secundaire procedure regelt, het de rechter in de secundaire procedure verbiedt de insolventie van de schuldenaar te behandelen, dan wel of deze rechter in bepaalde situaties de vraag mag behandelen of er sprake is van insolventie van de schuldenaar.

73.      In meerdere taalversies van de verordening zou artikel 27, eerste volzin, van de verordening volgens de verwijzende rechter aldus kunnen worden uitgelegd dat de insolventie van de schuldenaar bij de opening van een secundaire procedure niet moet (maar kan) worden behandeld, in andere taalversies kan het daarentegen ook aldus worden gelezen dat de vraag inzake de insolventie van de schuldenaar door de bevoegde rechter niet mag worden behandeld.

74.      Uit een vergelijking van de taalversies blijkt volgens mij echter niet een dergelijke onderlinge afwijking. De door mij vergeleken taalversies(31) bevatten veeleer een facultatief element. De Commissie komt wat de door haar onderzochte taalversies betreft ook tot deze conclusie. Anders dan de verwijzende rechter uiteenzet, blijkt dat eveneens met name uit de Duitse („kann [...] eröffnen”) en de Franse („permet d’ouvrir”) versies. Ook de Finse versie, die naast de Duitse versie van bijzonder belang is(32), gelet op het feit dat de verordening op initiatief van Finland en Duitsland is vastgesteld, bevat ondubbelzinnig een facultatief element („voi [...] aloittaa”).

75.      Daarmee is echter nog niet duidelijk of de rechter in de secundaire procedure de insolventie van de schuldenaar bij de opening van de secundaire procedure mag behandelen. Het is namelijk niet volkomen duidelijk waarop „kan” in artikel 27 betrekking heeft. Daarmee kan zowel de mogelijkheid zijn bedoeld om algemeen een secundaire procedure te openen, alsook de vraag inzake de behandeling van de insolventie bij de opening van de secundaire procedure. Derhalve moeten de doelstellingen van de verordening en het doel van de concrete bepaling in aanmerking worden genomen(33), om de betekenis ervan vast te stellen.

76.      Artikel 27 heeft tot doel om een tweede behandeling van de insolventie door de rechter in de secundaire procedure overbodig te maken, om aldus aan een bespoediging van de procedure bij te dragen. De wetgever is er daarbij kennelijk van uitgegaan dat een nieuwe behandeling overbodig is omdat de insolventie van de schuldenaar reeds bij de opening van de hoofdprocedure is behandeld. De secundaire procedure betreft onvermijdelijk vermogen van de schuldenaar dat reeds onder het beslag op het vermogen in de hoofdprocedure valt, zodat een nieuwe behandeling van de insolventie niet noodzakelijk is. Met het oog op de hierboven genoemde ontwikkeling van het insolventierecht in de richting van saneringsprocedures en de dienovereenkomstige uitbreiding van bijlage A, is dat echter niet meer altijd het geval.

77.      Artikel 27 van de verordening gaat er bovendien vanuit dat wanneer de rechter in de secundaire procedure de insolventie behandelt, het gevaar bestaat dat de bevoegde rechter tot een afwijkende beoordeling komt, bijvoorbeeld omdat de grond voor de insolventie in de hoofdprocedure niet bekend is, en derhalve de opening van een secundaire procedure afwijst. De verordening bevat geen omschrijving van het begrip insolventie. Deze omschrijving blijft, zoals ik reeds heb gesteld, tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren en loopt in de Unie sterk uiteen. Eventuele uit deze verschillen voortvloeiende problemen moet artikel 27 van de verordening voorkomen. Dat doel kan echter op grond van de met saneringsprocedures nagestreefde doelstellingen en het verloop ervan, bij saneringsprocedures niet onbeperkt gelden.

78.      Ook de bespoediging van de procedure is in een geval als het onderhavige niet noodzakelijkerwijs aan de orde. Er moet namelijk alleen een nieuwe behandeling van de insolventie worden voorkomen. Wanneer het de Poolse rechter echter verboden zou zijn om de insolventie van Christianapol voor de opening van de liquidatieprocedure te behandelen, zou dat ertoe kunnen leiden dat tegen een mogelijkerwijs (eveneens vanuit het Franse gezichtspunt) inmiddels weer solvente schuldenaar een liquidatieprocedure wordt geopend. Dat resultaat is echter niet verenigbaar met de doelstellingen van de verordening en zou bovendien te zeer in het procesrecht van de lidstaten ingrijpen, aangezien een procedure wordt geopend, die niet meer alleen zonder een nationaal bekende grond voor insolventie wordt ingeleid, maar zelfs zonder dat er sprake is van enigerlei insolventie.

79.      Een dergelijke uitlegging van artikel 27 van de verordening zou schuldenaars bovendien mogelijkerwijs afhouden van het vroegtijdig aanvragen van een saneringsprocedure. Zij zouden dan namelijk het gevaar lopen blootgesteld te zijn aan een liquidatieprocedure in een andere lidstaat zonder voorafgaande behandeling van de insolventie, hoewel de financiële situatie van de schuldenaar inmiddels mogelijkerwijs weer is verbeterd.

80.      De behandeling van de insolventie door de rechter in de secundaire procedure is derhalve, mede uit het oogpunt van mijn bespreking van de derde prejudiciële vraag(34), altijd vereist wanneer de hoofdprocedure een saneringsprocedure betreft. Wanneer de hoofdprocedure daarentegen geen sanerings- respectievelijk reorganisatieprocedure betreft, maar een liquidatieprocedure, is het de rechter in de secundaire procedure wegens de hierboven genoemde redenen verboden de insolventie opnieuw te behandelen.

81.      Op de tweede prejudiciële vraag moet derhalve worden geantwoord, dat de rechter in de secundaire procedure de insolventie van de schuldenaar mag behandelen wanneer de hoofdprocedure een saneringsprocedure betreft, waar de insolventie van de schuldenaar geen vereiste is.

V –    Conclusie

82.      Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

„1)      Artikel 4, lid 1, en lid 2, sub j, van verordening (EG) nr. 1346/2000 moet aldus worden uitgelegd dat uitsluitend het nationale recht bepaalt wanneer de ,beëindiging van de insolventieprocedure’ zich voordoet.

2)      Artikel 27 van verordening nr. 1346/2000 dient aldus te worden uitgelegd dat de nationale rechter waarbij een verzoek tot opening van een secundaire insolventieprocedure is ingediend, de insolventie van de schuldenaar mag behandelen wanneer de hoofdprocedure een saneringsprocedure betreft.

3)      Op grond van de uitlegging van artikel 27 van verordening nr. 1346/2000 kan eveneens een secundaire insolventieprocedure worden geopend wanneer de automatisch te erkennen hoofdprocedure een sanerings- of reorganisatieprocedure is (zoals bijvoorbeeld de Franse sauvegarde-procedure).”


1 – Oorspronkelijke taal: Duits.


2 – PB L 160, blz. 1, in de bij verordening (EG) nr. 603/2005 van de Raad van 12 april 2005 (PB L 100, blz. 1) en bij verordening (EG) nr. 694/2006 van de Raad van 27 april 2006 (PB L 121, blz. 1) gewijzigde versie ervan.


3 – De verordening maakt in artikel 3 onderscheid tussen deze beide begrippen. Met secundaire procedures worden krachtens artikel 3, lid 3, de procedures bedoeld die na de opening van de hoofdprocedure worden ingeleid. Daarentegen zijn territoriale insolventieprocedures krachtens artikel 3, lid 4, procedures die vóór de opening van de hoofdprocedure worden ingeleid. Deze begrippen zal ik hierna eveneens gebruiken.


4 – Districtsrechtbank Poznan, Oude Stad.


5 – Mandataire judiciaire en administrateur judiciaire.


6 – „Que Christianapol Sp. Z. o.o, n’est pas en état de cessation de paiements, puisque la trésorerie prévisionnelle s’avère positive.”


7 – Arrest van 2 mei 2006, Eurofood IFSC (C‑341/04, Jurispr. blz. I‑3813).


8 – Zie arrest van 21 januari 2010, MG Probud Gdynia (C‑444/07, Jurispr. blz. I‑417, punt 25).


9 – Zie mijn conclusie van 10 maart 2011 in de zaak Interedil (C‑396/09, Jurispr. 2011, blz. I-9915, punt 39), evenals arresten van 2 april 2009, A (C‑523/07, Jurispr. blz. I‑2805, punt 34), en 6 maart 2008, Nordania Finans en BG Factoring (C‑98/07, Jurispr. blz. I‑1281, punt 17, alsook de aldaar aangehaalde rechtspraak).


10 – Zie arrest van 14 februari 2012, Flachglas Torgau (C‑204/09, punt 37), en 2 april 2009, A (C‑523/07, aangehaald in voetnoot 9, punt 34, alsook de aldaar aangehaalde rechtspraak).


11 – Aangehaald in voetnoot 7, punt 54.


12 – Aangehaald in voetnoot 7.


13 – Arrest van 20 oktober 2011, Interedil (C‑396/09, Jurispr. blz. I-9915, punt 49). Zie hiertoe eveneens mijn conclusie van 10 maart 2011 in deze zaak (aangehaald in voetnoot 9, punt 57).


14 – „Het ‚centrum van de voornaamste belangen’ dient overeen te komen met de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die daardoor als zodanig voor derden herkenbaar is.”


15 – Zie punt 22 van de considerans van de verordening: „Deze verordening moet voorzien in onmiddellijke erkenning van de beslissingen inzake de opening, het verloop en de beëindiging van een onder haar werkingssfeer vallende insolventieprocedure [...] De erkenning van beslissingen van de rechters van de lidstaten moet berusten op het beginsel van wederzijds vertrouwen. [...] De beslissing van de rechter die de procedure het eerst heeft geopend, moet in de andere lidstaten worden erkend [...]”.


16 – Zie eveneens arresten Eurofood IFSC (aangehaald in voetnoot 7, punt 42) en MG Probud Gdynia (aangehaald in voetnoot 8, punt 29).


17 – Aangehaald in voetnoot 7, punten 62 e.v.


18 – Zie eveneens punt 22 van de considerans, waarin wordt gesteld dat „[...] gronden voor niet-erkenning tot het noodzakelijke minimum [moeten] worden beperkt.”


19 – Zie punt 10 van de considerans: „[...] Om onder de toepassing van deze verordening te vallen dient een procedure [...] in overeenstemming te zijn met de bepalingen van deze verordening [...].”


20 – Zie punt 11 van de considerans.


21 – Rapport-Virgós-Schmit. Het heeft ten grondslag gelegen aan veel overwegingen in de considerans van de verordening. Zie voor de relevantie ervan voor de uitlegging van de verordening, conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 27 september 2005, Eurofood IFSC (C‑341/04, Jurispr. blz. 2006, I-3813, punt 2). Het is niet gepubliceerd in het Publicatieblad, hoewel het bestaat als document van de Raad van de Europese Unie van 8 juli 1996 (6500/1/96).


22 – Virgós/Schmit, Report on the Convention on Insolvency Proceedings, punt 49.


23 – Aldus is bijvoorbeeld de Franse sauvegarde-procedure pas naderhand bij verordening (EG) nr. 694/2006 van de Raad van 27 april 2006 (PB L 121, blz. 1) in bijlage A bij de verordening opgenomen.


24 – Zie punt 12 van de considerans: „[...] Dwingende regels voor de coördinatie met de hoofdprocedure garanderen de noodzakelijke eenheid binnen de Gemeenschap.”


25 – Zie naast de bepalingen in de verordening betreffende de coördinatie van procedures eveneens punt 20 van de considerans, waarin wordt gesproken over het „overwicht” van de hoofdprocedure.


26 – Weliswaar telkens voor een periode van drie maanden. Uit artikel 33, lid 1, vierde volzin, blijkt echter dat deze periode onbeperkt kan worden verlengd. Zie wat dat betreft eveneens de Engelse taalversie „It may be continued or renewed for similar periods”, de Franse taalversie „Elle peut être prolongée ou renouvelée pour des périodes de même durée”, of de Spaanse taalversie „Podrá prolongarse o renovarse por períodos de la misma duración”.


27 – Dat wordt voor secundaire procedures in artikel 28 bepaald.


28 – Dat is bijvoorbeeld bij alle lidstaten het geval waarvan het insolventierecht van een uniforme procedure uitgaat.


29 – Zie punten 23, 2 en 12, van de considerans.


30 – Zie punt 22 van de considerans: „[...] De automatische erkenning moet dus tot gevolg hebben dat de rechtsgevolgen die de procedure heeft krachtens het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, worden uitgebreid tot alle andere lidstaten. [...]”


31 – Zie de Duitse taalversie „so kann [...] eröffnen, ohne dass [...] die Insolvenz des Schuldners geprüft wird”, de Franse taalversie „permet d’ouvrir, [...] une procédure secondaire d’insolvabilité sans que l’insolvabilité du débiteur soit examinée”, de Engelse taalversie „shall permit [...] the opening of secondary insolvency proceedings without the debtor’s insolvency being examined”, de Spaanse taalversie „permitirá abrir [...] sin que sea examinada en dicho Estado la insolvencia del deudor”, de Italiaanse taalversie „permette di aprire [...] senza che in questo altro Stato sia esaminata l’insolvenza del debitore”, de Griekse taalversie „καθιστά δυνατή”, evenals de Finse taalversie „voi [...] aloittaa sekundäärimenettelyn ilman, että velallisen maksukyvyttömyyttä tutkitaan tässä toisessa valtiossa”.


32 – Zie de tweede aanhaling van de verordening.


33 – Zelfs wanneer men het facultatieve element in artikel 27 van de verordening alleen op de vraag inzake de opening van de secundaire procedure betrekt en deze bepaling bijgevolg als een algemeen verbod op de behandeling van de insolventie opvat, zou dat verbod uit het oogpunt van het nut en de doelstellingen van de verordening moeten worden uitgelegd en toegepast.


34 – Zie punten 56 e.v.