Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 23 december 2019 door Carmen Liaño Reig tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 24 oktober 2019 in zaak T-557/17, Liaño Reig/GAR

(Zaak C-947/19 P)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Carmen Liaño Reig (vertegenwoordiger: F. López Antón, abogado)

Andere partij in de procedure: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

i)    de onderhavige hogere voorziening toe te wijzen en de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 24 oktober 2019 in zaak T-557/17 (Carmen Liaño Reig/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad) te vernietigen voor zover het door thans rekwirante bij het Gerecht ingestelde beroep in punt 1 van het dictum van die beschikking niet-ontvankelijk is verklaard en rekwirante in punt 3 van dat dictum is verwezen in de kosten van de GAR;

ii)    overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie de reeds aangehaalde zaak waarop het door rekwirante ingestelde beroep bij het Gerecht betrekking had, zelf af te doen en de vorderingen die door rekwirante in haar bij het Gerecht ingediend verzoekschrift naar voren zijn gebracht, volledig toe te wijzen indien de zaak naar het oordeel van het Hof in staat van wijzen is. Indien de zaak niet in staat van wijzen is, wordt verzocht deze voor afdoening naar het Gerecht te verwijzen en de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

Middelen en voornaamste argumenten

A)    Niet-ontvankelijkheid van het beroep omdat volgens de beschikking de door rekwirante gevorderde gedeeltelijke nietigverklaring van het afwikkelingsbesluit niet zonder aantasting van de kern van dat besluit kan worden gescheiden van de rest van de afwikkelingsregeling

1.    De rechtsoverweging in punt 40 van de beschikking is ontoereikend gemotiveerd.

2.    De in punt 40 van de beschikking gevolgde redenering is onjuist en niet onderbouwd omdat er geen rekening is gehouden met de gegevens over de bedragen van tier 2-instrumenten als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder d), van het afwikkelingsbesluit die zijn omgezet in aandelen van Banco Popular.

3.    De beschikking gaat voorbij aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie met betrekking tot de omstandigheid dat wijzigingen van de kern van handelingen moeten worden beoordeeld aan de hand van een objectief criterium.

4.    In de punten 30 en 35 van de beschikking is ontoereikend gemotiveerd waarom de omzetting van alle tier 2-instrumenten als voorwaarde werd gesteld voor de toepassing van het afwikkelingsinstrument „verkoop van de onderneming”.

5.    De beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat uitgegaan wordt van het aankoopbod van Banco de Santander, dat geen deel uitmaakt van het dossier.

6.    De beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat in de punten 31 en 32 voorbij wordt gegaan aan rekwirantes betoog met betrekking tot de efficiëntie van waardering 2, en doordat geen aandacht wordt besteed aan de stukken in het dossier die haar betoog onderbouwen.

7.    Punt 42 van de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat dit punt onvoldoende is onderbouwd.

8.    De beschikking gaat voorbij aan rekwirantes argument dat betrekking heeft op de toepassing van artikel 21, lid 1, onder c), van de afwikkelingsverordening waar het gaat om de naleving van het vereiste van scheidbaarheid. Als gevolg hiervan is de motivering van punt 42 van de beschikking onjuist.

B)    Niet-ontvankelijkheid van het beroep omdat volgens de beschikking de door rekwirante gevorderde gedeeltelijke nietigverklaring van het afwikkelingsbesluit zich niet verdraagt met het beginsel dat crediteuren uit dezelfde categorie op gelijkwaardige wijze worden behandeld

9.    De beschikking geeft in de punten 48 en 51 blijk van een onjuiste beoordeling van rekwirantes argumenten.

10.    De punten 45 en 46 van de beschikking geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat, wat de BPEF-obligaties betreft, het in artikel 15, lid 1, onder f), van de afwikkelingsverordening neergelegde algemene beginsel met betrekking tot afwikkeling ten onrechte is toegepast.

11.    De beschikking geeft in de punten 44 tot en met 46 en 51 blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat, wat de BPEF-obligaties betreft, het beginsel van gelijkwaardige behandeling verkeerd is toegepast. Voorts is de beschikking gebrekkig gemotiveerd.

C)    Niet-ontvankelijkheid, volgens de beschikking, van de vordering tot nietigverklaring van de waarderingen 1 en 2

12.    De niet-ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring van de waarderingen 1 en 2 is in de beschikking (punt 55) uitsluitend gebaseerd op de omstandigheid dat rekwirantes vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van het afwikkelingsbesluit niet-ontvankelijk is.

D)    Niet-ontvankelijkheid, volgens de beschikking, van de compensatievordering

13.    De niet-ontvankelijkheid van rekwirantes compensatievordering is in de beschikking (punt 66) uitsluitend gebaseerd op de omstandigheid dat de vordering tot nietigverklaring van de omzetting van de BPEF-obligaties in aandelen van Banco Popular niet-ontvankelijk is.

____________