Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 16 augustus 2019 door John Dalli tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 6 juni 2019 in zaak T-399/17, Dalli / Commissie

(Zaak C-615/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: John Dalli (vertegenwoordigers: L. Levi, avocate, S. Rodrigues, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Het bestreden arrest vernietigen en vaststellen dat de vorderingen van rekwirant in zaak T-399/17 ontvankelijk en gegrond zijn, en bijgevolg

schadevergoeding toekennen, met name voor de immateriële schade, die voorlopig kan worden geraamd op 1 000 000 EUR;

verweerster verwijzen in de kosten;

de Europese Commissie verwijzen in alle kosten van de hogere voorziening en van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Met zijn eerste middel stelt rekwirant dat er sprake is van meerdere onjuiste rechtsopvattingen, met name schending van de motiveringsplicht en verkeerde opvatting van de gegevens in het dossier, door de afwijzing van de eerste grief betreffende de onrechtmatigheid van het besluit tot inleiding van het onderzoek.

Ten tweede stelt rekwirant dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de tweede grief, betreffende onjuistheden in de beschrijving van het onderzoek en onrechtmatige uitbreiding van het onderzoek, af te wijzen.

Ten derde stelt rekwirant dat sprake is van verdraaiing van bewijs en schending van de rechten van de verdediging in het arrest van het Gerecht, waarin de derde grief, die betrekking had op inbreuk op de beginselen inzake bewijsvergaring en op verdraaiing en vervalsing van bewijs, was afgewezen.

Ten vierde stelt rekwirant dat sprake is van verdraaiing van de duidelijke betekenis van de feiten en het bewijs en dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de vierde grief, betreffende schending van de rechten van de verdediging, van artikel 4 van besluit 1999/396 van de Commissie1 en van artikel 18 van de instructies van OLAF, af te wijzen.

Ten vijfde stelt rekwirant dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de motiveringsplicht te schenden en bewijs te verdraaien, doordat het de vijfde grief, betreffende inbreuk op artikel 11, lid 7, van verordening (EG) nr. 1073/19992 en op artikel 13, lid 5, van de regels van het Comité van toezicht, heeft afgewezen.

Ten zesde stelt rekwirant dat sprake is van verschillende onjuiste rechtsopvattingen in het arrest van het Gerecht, waarin de zesde grief, betreffende inbreuk op het beginsel van het vermoeden van onschuld, schending van artikel 8 van verordening nr. 1073/1999 en artikel 339 VWEU en inbreuk op het recht op bescherming van persoonsgegevens, was afgewezen.

Met zijn zevende en laatste middel stelt rekwirant dat er sprake is van verdraaiing van de duidelijke betekenis van het verzoekschrift en van het bewijs alsmede van een onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht doordat het tot de slotsom was gekomen dat rekwirant het bestaan van de immateriële schade niet had aangetoond.

____________

1 1999/396/EG, EGKS, Euratom: Besluit van de Commissie van 2 juni 1999 betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen (PB 1999, L 149, blz. 57).

2 Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB 1999, L 136, blz. 1).