Language of document : ECLI:EU:C:2019:417


 


 



Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 15 mei 2019 –
Corte dei Conti e.a.

(Gevoegde zaken C789/18 en C790/18) (1)

„Prejudiciële verwijzing – Openbare dienst – Cumulatie van vergoedingen uit bezoldigde en onbezoldigde activiteiten in dienst van een of meerdere staatsinstellingen – Nationale regelgeving die een maximum stelt aan een dergelijke cumulatie – Zuiver interne situatie – Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

1.      Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken – Omvang van die verplichting op het gebied van de fundamentele vrijheden – Vraag gerezen in een geding dat tot één lidstaat is beperkt – Geen aanwijzing van de aanknopingsfactor waaruit blijkt dat de gevraagde uitlegging noodzakelijk is voor de beslechting van het geding – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 45 en 267 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 53, lid 2, en 94)

(zie punten 21, 2325, 30 en dictum)

2.      Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Verzoek tot uitlegging van het Handvest van de grondrechten van de Unie – Voorwerp van het nationale geding dat geen enkel aanknopingspunt met het Unierecht heeft – Kennelijke onbevoegdheid van het Hof

(Art. 6, lid 1, VEU; art. 45 en 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 15, 20, 21, 31 en 51, leden 1 en 2)

(zie punten 2729)

Dictum

De door de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (bestuursrechter in eerste aanleg Latium, Italië) bij beslissingen van 7 november 2018 ingediende verzoeken om een prejudiciële beslissing zijn kennelijk niet-ontvankelijk.


1 PB C 112 van 25.3.2019.