Language of document :

Beroep ingesteld op 10 augustus 2006 - G / Commissie

(Zaak F-96/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: G (Port-Vendres, Frankrijk) (vertegenwoordigers: B. Cambier en L. Cambier, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vast te stellen dat de verwerende partij verantwoordelijk is voor de fouten die zij jegens verzoeker heeft gemaakt;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling aan verzoeker en zijn gezin van het voorlopige bedrag van 1 581 801 EUR, hetgeen overeenkomt met de helft van de schade die door alle fouten van de Commissie, haar personeelsleden, medewerkers en/of andere afhankelijke organen is geleden; de andere helft zal met behulp van een deskundige worden vastgesteld;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van 8 % rente over alle bovenvermelde bedragen, en wel vanaf 23 november 1999, de datum van afsluiting van het eerste rapport van het door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) ingestelde onderzoek, waarin de eerste tekenen van partijdigheid jegens verzoeker zichtbaar werden, of, subsidiair, vanaf 29 juni 2005, de datum waarop verzoeker een verzoek om schadevergoeding krachtens artikel 90, lid 1, van het Statuut heeft ingediend;

een deskundige aan te wijzen;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker acht middelen aan.

Met het eerste middel verwijt hij de Commissie dat zij hem tot een centrale figuur in de zaak "Berthelot" heeft gemaakt en hem als de stuwende kracht van die zaak heeft beschouwd, terwijl alle aantijgingen onjuist zijn en er niet het minste bewijs bestaat waarop die aantijgingen jegens verzoeker gebaseerd kunnen worden. Hierdoor heeft de Commissie niet aan haar zorgplicht en haar verplichting tot behoorlijk bestuur voldaan en heeft zij het gewettigd vertrouwen van verzoeker geschonden.

Met het tweede middel verwijt hij de Commissie dat zij zijn rechten van verdediging zwaar heeft geschonden, door alle nalatigheden en gebreken van de administratieve onderzoeken verband houdende met de zaak "Berthelot", die niet op onpartijdige wijze zouden zijn uitgevoerd.

Met zijn derde middel stelt hij dat de verplichting tot vertrouwelijkheid is geschonden, doordat de Commissie in de loop van 2000 journalisten heeft toegestaan om door te dringen in de ruimten van het OLAF en aldaar kennis te nemen van vertrouwelijke documenten betreffende verzoeker teneinde een aantal ervan tijdens een televisie-uitzending te verspreiden.

Met zijn vierde middel bekritiseert hij het besluit van de Commissie om zijn immuniteit van jurisdictie op te heffen.

Met zijn vijfde middel verwijt hij de Commissie, hem te hebben overgeplaatst naar de post van hoofdadviseur bij het directoraat-generaal "Onderzoek en technologische ontwikkeling", en wel niet in het belang van de dienst of op grond van het mobiliteitsbeginsel van de instelling, maar als verkapte tuchtmaatregel.

Met het zesde middel, betreffende de procedure tot erkenning dat zijn ziekte een beroepsziekte is (artikel 73 van het Statuut), betwist verzoeker de besluiten van de Commissie om van meet af aan de mogelijkheid van een arbeidsongeval uit te sluiten en zijn dossier aan het Bureau voor Onderzoek en Disciplinaire Maatregelen van de Commissie (IDOC) over te dragen, zodat dit Bureau administratieve onderzoeken kan uitvoeren om de oorzaak van zijn ziekte vast te stellen.

Met zijn zevende middel stelt hij de onafhankelijkheid van de door de artikelen 73 en 78 van het Statuut beheerste procedures aan de orde en betwist hij het besluit van de invaliditeitscommissie van de Commissie om de definitieve uitspraak in de krachtens artikel 78, lid 5, van het Statuut ingeleide procedure op te schorten zolang geen besluit op basis van artikel 73 van het Statuut is genomen.

Met zijn achtste middel levert hij kritiek op het feit dat jegens hem een tuchtprocedure is ingeleid en gehandhaafd, terwijl de materiële gegevens die daaraan ten grondslag liggen in het kader van een tegen hem ingeleide strafprocedure door de Belgische justitie ongegrond zijn verklaard.

Verzoeker concludeert dat de hierboven bedoelde fouten van de Commissie de oorzaak zijn van zijn zenuwinzinking waardoor hij zijn loopbaan als ambtenaar voortijdig heeft moeten beëindigen. Hierdoor hebben hij en zijn gezin materiële en immateriële schade geleden.

____________