Language of document : ECLI:EU:F:2015:66

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

25 juni 2015

Zaak F‑55/14

EE

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Arbeidscontractant – Niet-verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd – Vordering tot nietigverklaring – Procedure voor verlenging – artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Recht om te worden gehoord – Schending – Vordering tot schadevergoeding – Immateriële schade”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee EE vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie om haar overeenkomst van arbeidscontractante niet te verlengen en van het besluit tot afwijzing van haar klacht, alsmede om veroordeling van de Commissie tot betaling van een schadevergoeding van 20 000 EUR aan haar.

Beslissing:      Het besluit van de Europese Commissie om de overeenkomst van arbeidscontractante van EE niet te verlengen, dat haar mondeling is meegedeeld op 14 oktober 2013, is bevestigd bij nota van 31 oktober 2013 en is gemotiveerd bij nota van 13 december 2013, wordt nietig verklaard. De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 10 000 EUR aan EE. De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van EE.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Bezwarend besluit – Begrip – Besluit om een overeenkomst niet te verlengen – Besluit dat verschilt van de overeenkomst – Daaronder begrepen

(Ambtenarenstatuut, art. 25 en 90, lid 1)

2.      Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Aanwerving – Niet-verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd – Vaststelling van het besluit zonder de betrokkene eerst de mogelijkheid te geven om zijn opmerkingen in te dienen – Schending van het recht om te worden gehoord

[Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, a); Regeling andere personeelsleden, art. 47]

1.      Een besluit waarbij wordt geweigerd een overeenkomst voor bepaalde tijd te verlengen, is een bezwarend besluit in de zin van artikel 25 van het Statuut indien het van de betrokken overeenkomst te onderscheiden is. Dit is meer bepaald het geval wanneer het op nieuwe elementen gebaseerd is of wanneer het een standpuntbepaling van de administratie naar aanleiding van een verzoek van de betrokken functionaris inhoudt en betrekking heeft op de in de overeenkomst opgenomen mogelijkheid van verlenging daarvan.

(cf. punt 25)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 23 november 2010, Gheysens/Raad, F‑8/10, EU:F:2010:151, punt 64

2.      De eerbiediging van de rechten van de verdediging, meer in het bijzonder van het recht om te worden gehoord over de elementen waarvan jegens de ambtenaar kan worden uitgegaan als basis van een voor hem bezwarend besluit, is een wezenlijk vormvoorschrift, waarvan de schending ambtshalve kan worden onderzocht.

Het besluit om de overeenkomst van een arbeidscontractant niet te verlengen heeft een nadelige invloed op de positie van de betrokken ambtenaar, aangezien hem daardoor de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn arbeidsverhouding voort te zetten. De rechten van de verdediging, zoals thans neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat algemeen van toepassing is, omvatten in ruimere zin het in lid 2, onder a), van dat artikel neergelegde procedurele recht van eenieder om te worden gehoord voordat een voor hem ongunstige individuele maatregel wordt getroffen.

Wat meer bepaald de voorwaarden betreft waaronder beperkingen aan een grondrecht kunnen worden aangebracht, volstaat de opmerking dat indien de betrokkene naar behoren was gehoord, het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag in staat was geweest om meer informatie te krijgen om te onderzoeken of het besluit om de overeenkomst niet te verlengen al dan niet verband kon houden met de situatie van de betrokkene op de werkplek en om beter te begrijpen onder welke omstandigheden hij zijn werk uitoefende. Het kan dus niet worden uitgesloten dat de beslissing van dat gezag om de overeenkomst van de betrokkene niet te verlengen anders had kunnen zijn indien de betrokkene in staat was gesteld om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken.

(cf. punten 35, 37 en 40)

Referentie:

Hof: arresten van 21 december 2011, Frankrijk/People’s Mojahedin Organization of Iran, C‑27/09 P, EU:C:2011:853, punt 65; van 22 november 2012, M., C‑277/11, EU:C:2012:744, punten 81‑83, en van 18 juli 2013, Commissie/Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, EU:C:2013:518, punten 98 en 99

Gerecht van de Europese Unie: arrest van 11 september 2013, L/Parlement, T‑317/10 P, EU:T:2013:413, punt 81

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 11 september 2008, Bui Van/Commissie, F‑51/07, EU:F:2008:112, punt 77, en van 17 september 2014, Wahlström/Frontex, F‑117/13, EU:F:2014:215, punt 27