Language of document :

Beroep ingesteld op 14 april 2020 – Europese Commissie/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-161/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, E. Georgieva, S. L. Kalėda, W. Mölls, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het in de handeling van het Coreper van 5 februari 2020 vervatte besluit van de Raad1 , waarin het voorstel aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) betreffende de vaststelling van levenscyclusrichtsnoeren voor de raming van de „van bron tot tank”-broeikasgasemissies van duurzame alternatieve brandstoffen werd goedgekeurd met het oog op de toezending ervan, namens de lidstaten en de Commissie, door het voorzitterschap van de Raad aan de IMO, nietig verklaren;

de gevolgen van het besluit handhaven;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De vordering tot nietigverklaring van de Commissie heeft betrekking op een in de handeling van het Coreper van 5 februari 2020 vervat besluit van de Raad, waarin het voorstel aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) betreffende de vaststelling van levenscyclusrichtsnoeren voor de raming van de „van bron tot tank”-broeikasgasemissies van duurzame alternatieve brandstoffen (hierna: „BKG-voorstel”) werd goedgekeurd met het oog op de toezending ervan, namens de lidstaten en de Commissie, door het voorzitterschap van de Raad aan de IMO.

De Commissie voert ter ondersteuning van haar vordering twee middelen aan.

De Commissie betoogt ten eerste dat het besluit van de Raad de exclusieve bevoegdheden van de Unie die zijn vastgesteld in artikel 3, lid 2, VWEU schendt. De Unie is namelijk exclusief bevoegd, in de zin van artikel 3, lid 2, VWEU, op het gebied waarop het BKG-voorstel betrekking heeft, aangezien dat gebied grotendeels valt onder de gemeenschappelijke regels voor situaties binnen de EU in de zin van de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie.

De Commissie betoogt ten tweede dat het besluit van de Raad de institutionele prerogatieven van de Commissie die zijn vastgesteld in artikel 17, lid 1, VEU schendt, aangezien alleen de Commissie gerechtigd is om namens de Unie te handelen en om de Unie extern te vertegenwoordigen.

____________

1 Document ST 6287/20 van de Raad van 24 februari 2020.