Language of document : ECLI:EU:F:2010:111

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Derde kamer)

29 september 2010

Zaak F‑5/08

Markus Brune

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Algemeen vergelijkend onderzoek — Niet-plaatsing op reservelijst — Verloop van mondeling examen — Stabiliteit van jury”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Brune primair vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 10 mei 2007 om hem niet op de reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 te plaatsen en van het besluit tot afwijzing van zijn klacht van 2 oktober 2007.

Beslissing: Het besluit van de Commissie van 10 mei 2007 om verzoeker niet op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 te plaatsen, wordt nietig verklaard. De Commissie wordt verwezen in alle kosten.

Samenvatting

Ambtenaren — Vergelijkend onderzoek — Jury — Samenstelling

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 3)

Om te bepalen of de procedure die tijdens het mondelinge examen van een vergelijkend onderzoek is gevolgd voldeed aan de twee fundamentele eisen van objectiviteit en gelijkheid bij de beoordeling van de kandidaten, moet de organisatie van het mondelinge examen in de bijzondere omstandigheden van het geval globaal worden onderzocht, waarbij rekening moet worden gehouden met alle relevante factoren. Deze factoren zijn met name het aantal tot het examen toegelaten kandidaten, de wisseling in de samenstelling van de jury, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de respectieve aanwezigheid van de voorzitter van de jury en, eventueel, zijn plaatsvervanger, en de coördinerende maatregelen die zijn genomen om de coherente toepassing van de beoordelingscriteria te garanderen.

De afwezigheid van de voorzitter van de jury bij een algemeen vergelijkend onderzoek met veel deelnemers kan op zich niet de nietigverklaring van een besluit van de jury rechtvaardigen, wanneer die voorzitter slechts een beperkt aantal malen afwezig was en de jury van het vergelijkend onderzoek tijdens die afwezigheid is voorgezeten door de plaatsvervangend voorzitter, die tezamen met de voorzitter aanwezig was bij het overgrote deel van de examens, waardoor dus een continuïteit van het voorzitterschap van de jury was verzekerd. De afwezigheid van de voorzitter moet worden afgewogen tegen de andere relevante factoren teneinde te bepalen of de samenstelling van de jury voldoende stabiel was.

Afgezien van de aanwezigheid van de voorzitter van de jury bij de examens, is de aanwezigheid van voldoende examinatoren vereist om de coherentie van de beoordeling en de vergelijkende beoordeling van de kandidaten te waarborgen. Gelet op de problemen bij de organisatie van een vergelijkend onderzoek met veel deelnemers, is het, wil er binnen de jury sprake zijn van een vaste kern van examinatoren waardoor voldoende stabiliteit kan worden gewaarborgd, echter niet noodzakelijk dat de leden van die kern bij alle examens zijn geweest. Een plaatsvervangend lid van een jury van een vergelijkend onderzoek kan een vast lid vervangen bij afwezigheid van laatstgenoemde. Is het aanwezigheidspercentage van de vaste leden echter bijzonder laag, dan moet die afwezigheid worden gerechtvaardigd.

Was de vaste kern van bij de examens aanwezige examinatoren beperkt tot de voorzitter van de jury en zijn plaatsvervanger, omdat de andere juryleden onvoldoende examens hebben bijgewoond en de jury bij een groot aantal mondelinge examens niet dezelfde was, dan vertoont de samenstelling van de jury van een vergelijkend onderzoek onvoldoende mate van stabiliteit om de eerbiediging van de beginselen van objectiviteit van de beoordeling en de gelijke behandeling te waarborgen, hetgeen, rekening houdend met het belang van die beginselen, als een schending van vormvoorschriften moet worden aangemerkt. In een dergelijke situatie waarin de stabiliteit van de jury gering is, kunnen de omstandigheden dat, enerzijds, de plaatsvervangend voorzitter samen met de voorzitter het eerste deel van de examens bijwoont teneinde de toepassingswijze van de beoordelingscriteria gelijk te stellen en, anderzijds, de jury vooraf overeenstemming bereikt over de beoordelingswijzen, niet worden aangemerkt als omstandigheden waardoor de coherentie van de beoordeling wordt gegarandeerd.

(cf. punten 44, 52, 53, 56, 62 en 63)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 12 maart 2008, Giannini/Commissie, T‑100/04, JurAmbt. blz. I-A-2-9 en II-A-2-37, punten 205, 209‑212 en 215

Gerecht voor ambtenarenzaken: 13 december 2006, Neophytou/Commissie, F‑22/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑159 en II‑A‑1‑617, punten 44 en 56