Language of document : ECLI:EU:F:2011:150

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

26 september 2011

Zaak F‑29/06

Andres Arnaldos Rosauro e.a.

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Aanstelling – Artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut – Interne vergelijkende onderzoeken voor overgang van categorie die vóór 1 mei 2004 zijn bekendgemaakt – Kandidaten die vóór 1 mei 2006 op reservelijst zijn geplaatst – Indeling in rang – Toepassing van vermenigvuldigingsfactor lager dan 1 – Verlies van bevorderingspunten”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Arnaldos Rosauro en vijf andere ambtenaren van de Commissie, die zijn geslaagd voor interne vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie waarvan de aankondigingen vóór 1 mei 2004 zijn bekendgemaakt, primair vragen om nietigverklaring van de besluiten om hen aan te stellen in de hogere categorie, voor zover zij daarbij in rang zijn ingedeeld.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Elke partij draagt haar eigen kosten.

Samenvatting

1.      Recht van de Unie – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Voorwaarden

2.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 31; bijlage XIII, art. 2, lid 1)

3.      Ambtenaren – Loopbaan – Invoering van overgangsregels voor overgang van oude naar nieuwe loopbaanstelsel van ambtenaren – Regels voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 35; bijlage XIII, art. 2, lid 1, en 8)

4.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Aanstelling in rang van in aankondiging van vergelijkend onderzoek aangegeven functiegroep – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 31; bijlage XIII, art. 5, lid 2)

5.      Ambtenaren – Loopbaan – Invoering van overgangsregels voor overgang van oude naar nieuwe loopbaanstelsel van ambtenaren – Regels voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 2; bijlage XIII, art. 5, lid 2)

6.      Ambtenaren – Bezoldiging – Overgangsregels die na inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 gelden – Bepaling van rang en vermenigvuldigingsfactor

(Ambtenarenstatuut, art. 45 bis; bijlage XIII, art. 2, 5, lid 2, 7 en 8)

7.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 2, lid 2, en 7, lid 2)

8.      Ambtenaren – Bevordering – Verandering van categorie na intern vergelijkend onderzoek

(Ambtenarenstatuut, art. 45, 45 bis, en 110, lid 1; bijlage XIII, art. 5)

1.      Het recht om zich te beroepen op bescherming van het gewettigd vertrouwen komt toe aan iedere particulier die zich in een situatie bevindt waarin de administratie van de Unie, door hem nauwkeurige, onvoorwaardelijke, en onderling overeenstemmende toezeggingen te doen afkomstig van bevoegde en betrouwbare bronnen, gegronde verwachtingen bij hem heeft gewekt.

Er kan echter geen beroep worden gedaan op schending van dit beginsel wanneer de administratie geen nauwkeurige toezeggingen heeft gedaan.

(cf. punten 56 en 57)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 19 maart 2003, Innova Privat-Akademie/Commissie, T‑273/01, punt 26, en aangehaalde rechtspraak; 11 juli 2007, Centeno Mediavilla e.a./Commissie, T‑58/05, punt 96

2.      In geval van wijziging van bepalingen van algemene toepassing en, in het bijzonder, van bepalingen van het Ambtenarenstatuut, is een nieuwe regeling onmiddellijk van toepassing op de toekomstige gevolgen van rechtsposities die, zonder evenwel volledig te zijn gevormd, onder de oude regeling zijn ontstaan.

In het kader van interne vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie, betekent de plaatsing van de geslaagde kandidaten van die vergelijkende onderzoeken op reservelijsten die na de selectie worden opgesteld, slechts dat de betrokkenen in aanmerking komen om in de hogere categorie te worden aangesteld. Deze mogelijkheid sluit noodzakelijkerwijs elk verworven recht uit, daar de indeling in rang van een geslaagde kandidaat die op de reservelijst van een intern vergelijkend onderzoek is geplaatst, niet als verworven kan worden beschouwd zolang niet volgens de regels een aanstellingsbesluit jegens hem is genomen.

Ook al is een ambtenaar vóór 1 mei 2004, de datum waarop het nieuwe Statuut in werking is getreden, geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie, zijn plaatsing op een lijst van geschikte kandidaten vóór die datum geeft hem dus geen recht om in geval van aanwerving na die datum overeenkomstig artikel 31 van het oude Statuut te worden aangesteld in de rang die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek is vermeld of in de rang die volgens artikel 2, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut daarmee overeenkomt.

Een ambtenaar kan zich immers slechts op een verworven recht beroepen indien het rechtscheppend feit daarvan zich heeft voorgedaan onder een bepaald Statuut dat voorafging aan de wijziging van de statutaire bepalingen.

(cf. punten 70‑74 en 131)

Referentie:

Hof: 5 december 1973, SOPAD, 143/73, punt 8; 10 juli 1986, Licata/ESC, 270/84, punt 31

Gerecht van eerste aanleg: Centeno Mediavilla e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 52, 58 en 79‑81

3.      Artikel 2, lid 1, van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut bepaalt dat onverminderd artikel 8 van die bijlage op 1 mei 2004 de rangen van de ambtenaren die zich in een van de in artikel 35 van het Statuut genoemde standen bevinden, worden gewijzigd zoals aangegeven in de in die bepaling opgenomen tabel, die voor elke oude rang de overeenkomende nieuwe (voorlopige) rang specificeert.

Uit de bewoordingen van artikel 2, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut volgt dus dat deze bepaling alleen betrekking heeft op personen die op 1 mei 2004 reeds de hoedanigheid van ambtenaar hadden en waren ingedeeld in één van de rangen die in de kolom „oude rang” worden genoemd.

De rangen in de tabel van artikel 2, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut zijn immers de oude rangen van de ambtenaren die vóór 1 mei 2004 in dienst zijn, welke worden omgezet in nieuwe (voorlopige) rangen. Artikel 2, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut heeft uitsluitend tot doel, op 1 mei 2004 de rangen te herbenoemen van de personen die op 30 april 2004 de hoedanigheid van ambtenaar hadden, teneinde de nieuwe loopbaanstructuur, die op 1 mei 2006 volledig in werking zou treden, op hen van toepassing te doen zijn, en aan dit artikel kan dus geen reikwijdte worden toegekend die verder gaat dan de vaststelling van dat tijdelijke verband. Deze bepaling diende dus niet te worden toegepast voor de vaststelling van de indeling in rang van ambtenaren wier aanstelling in de hogere categorie in 2005 heeft plaatsgevonden, gelet op hun hoedanigheid van geslaagde kandidaten van interne vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie waarvan de examens hebben plaatsgevonden na 1 mei 2004.

(cf. punten 80‑82)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: Centeno Mediavilla e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 112

Gerecht voor ambtenarenzaken: 30 september 2010, De Luca/Commissie, F‑20/06, punt 91, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑563/10 P

4.      In het kader van interne vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie, kon de vaststelling van het niveau van de te vervullen ambten en van de voorwaarden voor de aanstelling van geslaagde kandidaten in die ambten, waartoe de betrokken instelling in het kader van de bepalingen van het oude Statuut was overgegaan toen zij de aankondigingen van vergelijkend onderzoek opstelde, geen gevolgen meer hebben na 1 mei 2004, de datum die de wetgever van de Unie heeft gekozen voor de inwerkingtreding van de nieuwe loopbaanstructuur van de ambtenaren.

De afschaffing per 1 mei 2004 van de rangen van indeling in de loopbanen zoals die in de aankondigingen van vergelijkende onderzoeken waren vermeld, welke het gevolg was van de invoering van het nieuwe loopbaanstelsel, was voor de wetgever aanleiding om de overgangsbepalingen van bijlage XIII bij het Statuut en, in het bijzonder, artikel 5, lid 2, vast te stellen teneinde de indeling in rang te bepalen van geslaagde kandidaten van vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie die vóór 1 mei 2006 op reservelijsten waren geplaatst, maar wier overgang naar de nieuwe categorie na 1 mei 2004 heeft plaatsgevonden.

Het is juist dat de in artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut vastgelegde indelingen in rang niet overeenkomen met de rangen die zijn aangegeven in de aankondigingen van interne vergelijkende onderzoeken die vóór 1 mei 2004 zijn bekendgemaakt en dat deze bepaling afwijkt van de regel opgenomen in artikel 31 van het Statuut, welke is overgenomen van artikel 31 van het oude Statuut. Gelet op zijn doel vormt artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut echter een overgangsbepaling met een bijzonder karakter die als zodanig voor een bepaalde categorie ambtenaren kan afwijken van de algemene regel van artikel 31 van het Statuut. Wat de loopbaan van ambtenaren betreft, kunnen de vereisten in verband met de overgang van de ene wijze van beheer naar de andere, de administratie immers ertoe dwingen om tijdelijk en binnen bepaalde grenzen af te wijken van de strikte toepassing van de regels en beginselen van permanente waarde die gewoonlijk op de betrokken situaties van toepassing zijn.

(cf. punten 84, 85 en 90)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: Centeno Mediavilla e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 109 en 110

Gerecht voor ambtenarenzaken: De Luca/Commissie, reeds aangehaald, punt 86, en aangehaalde rechtspraak

5.      Artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut heeft betrekking op ambtenaren die vóór 1 mei 2006 waren geplaatst op een lijst van kandidaten die geschikt waren voor de overgang naar een andere categorie en die na 1 mei 2004 daadwerkelijk zijn overgegaan naar een andere categorie. Volgens artikel 45, lid 2, van het oude Statuut kon de overgang van ambtenaren of personeelsleden naar een andere categorie alleen plaatsvinden na een vergelijkend onderzoek. Het kan dus per definitie alleen gaan om een intern vergelijkend onderzoek. Door precies de ambtenaren te vermelden die zijn geplaatst op een lijst van kandidaten die geschikt zijn om naar een andere categorie over te gaan, heeft de wetgever van de Unie bewust de ambtenaren op het oog gehad die met succes hadden deelgenomen aan dit specifieke soort vergelijkend onderzoek. Hieruit moet worden afgeleid dat artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut uitsluitend de ambtenaren betreft die na een intern vergelijkend onderzoek van categorie veranderen.

(cf. punten 87 en 88)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 oktober 2010, Kay/Commissie, F‑113/05, punten 52 en 54

6.      Artikel 7, lid 1, van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut bepaalt dat het maandelijkse basissalaris van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven in geen enkel opzicht verandert door de wijziging op die datum van de rangen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze bijlage. Hiertoe preciseert artikel 7, lid 2, dat voor iedere ambtenaar op 1 mei 2004 een vermenigvuldigingsfactor wordt berekend, die overeenkomt met de verhouding tussen het vóór 1 mei 2004 aan iedere ambtenaar uitgekeerde maandelijkse basissalaris en het in artikel 2, lid 2, van deze bijlage vastgestelde toepasselijke bedrag. Artikel 2, lid 3, bepaalt dat het salaris bij iedere nieuwe voorlopige rang wordt beschouwd als het toepasselijke bedrag in de zin van artikel 7 van bijlage XIII bij het Statuut. Artikel 7 beoogt dus te vermijden dat de nieuwe benaming van de rangen leidt tot enige wijziging in de maandelijkse basissalarissen van ambtenaren die onder het oude Statuut zijn aangeworven en met name dat zij zich op ongerechtvaardigde wijze verrijken.

Aangezien de rangen B*3 en B*4 nieuwe voorlopige rangen zijn die in artikel 2, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut uitdrukkelijk worden genoemd, kan op de salarissen van die nieuwe voorlopige rangen eveneens een vermenigvuldigingsfactor worden toegepast wanneer die rangen toebehoren aan personen die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven. Artikel 2, lid 2, noemt weliswaar geen vermenigvuldigingsfactor voor de nieuwe voorlopige rangen B*3 en B*4, doch dit is te wijten aan het feit dat die twee nieuwe voorlopige rangen volgens artikel 2, lid 1, niet overeenkomen met een rang van het oude Statuut.

Ofschoon voetnoot 1 bij artikel 2, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut aangeeft dat de gecursiveerde bedragen overeenkomen met salarissen die vóór 1 mei 2004 aan de ambtenaren werden betaald en dat zij indicatief zijn en geen juridische betekenis hebben, moet worden vastgesteld dat die cijfers zijn overgenomen voor de berekening van de vermenigvuldigingsfactor. Op grond van die voetnoot kan dus niet worden geconcludeerd dat de betaling na 1 mei 2004 van een salaris gelijk aan het salaris dat onder de regeling van het oude Statuut is betaald, onwettig zou zijn.

Voorts bepaalt artikel 2, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut het maandelijkse basissalaris voor elke rang en salaristrap van de nieuwe voorlopige rangen. Volgens deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 8 van bijlage XIII bij het Statuut, waarbij de voorlopige rangen worden gewijzigd in nieuwe rangen van de twee, bij het nieuwe Statuut gecreëerde functiegroepen, zijn de salarissen van de verschillende rangen en salaristrappen van de functiegroep AST gelijk aan die van de functiegroep AD waarmee zij overeenkomen.

Bovendien voorziet artikel 45 bis van het Statuut in een systeem volgens hetwelk de overgang van de functiegroep AST (die de oude categorieën B, C en D vervangt) naar de functiegroep AD (die de oude categorie A vervangt) vanaf 1 mei 2006 niet langer plaatsvindt door middel van een intern vergelijkend onderzoek, maar door middel van de zogenoemde certificeringprocedure, die gebaseerd is op de succesvolle deelname aan een opleidingsprogramma. In artikel 45 bis, lid 3, van het Statuut wordt uitdrukkelijk bepaald dat de aanstelling van de ambtenaar in een functie in functiegroep AD niet van invloed is op zijn rang en salaristrap op het moment van aanstelling.

Gelet op deze bepalingen, is het de wens van de wetgever van de Unie dat de overgang naar een hogere functiegroep leidt tot de uitoefening van de functie van administrateur en tot een gunstiger loopbaanperspectief, maar niet tot een onmiddellijk hoger salaris.

Het nieuwe Statuut voorziet dus niet in een wijziging van het basissalaris van de ambtenaar, noch als gevolg van de inwerkingtreding ervan noch als gevolg van de overgang van die ambtenaar naar de hogere functiegroep.

Ook al heeft de wetgever met de vaststelling van artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut een voordeel willen verlenen aan ambtenaren die na een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie blijk hebben gegeven van hun geschiktheid om ambten van de hogere categorie te vervullen, hij heeft niet gewild dat dit voordeel groter is dan dat van ambtenaren die vanaf 1 mei 2006 met succes deelnemen aan een certificeringprocedure.

Overeenkomstig artikel 7 van bijlage XIII bij het Statuut en bij gebreke van uitdrukkelijke bepalingen in tegengestelde zin in die bijlage, moet het salaris van ambtenaren die zijn aangesteld krachtens artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut dus in navolging van dat van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven, worden berekend met toepassing van een vermenigvuldigingsfactor.

(cf. punten 103‑113)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 11 mei 2011, Caminiti/Commissie, F‑71/09, punt 46

7.      Het recht van werknemers van eenzelfde werkgever die gelijkwaardig werk verrichten om dezelfde beloning te ontvangen vormt de specifieke uitdrukking van het algemene gelijkheidsbeginsel, waarvan het Gerecht voor ambtenarenzaken de eerbiediging dient te verzekeren. Dit recht is immers vastgelegd in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en in verdrag nr. 111 van de Internationale Arbeidsorganisatie.

Er is sprake van schending van het beginsel van gelijke behandeling wanneer twee groepen personen waarvan de feitelijke en de rechtssituatie niet wezenlijk verschillen, verschillend worden behandeld of wanneer verschillende situaties op dezelfde wijze worden behandeld. Het beginsel van gelijke behandeling vereist dus dat twee categorieën personen waarvan de feitelijke en rechtssituatie wezenlijk verschillen, anders worden behandeld.

Wanneer ambtenaren die vóór 1 mei 2006 zijn geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie en na 1 mei 2004 in de hogere categorie zijn aangesteld worden vergeleken met personen die, na te zijn geslaagd voor een algemeen vergelijkend onderzoek, rechtstreeks in die hogere categorie zijn aangesteld of zij nu uit een lagere categorie afkomstig waren of niet, blijkt dat de ambtenaren van die tweede groep inderdaad de in artikel 2, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut vastgestelde maandelijkse basissalarissen ontvangen, zonder dat daarop enige vermenigvuldigingsfactor wordt toegepast. Aangezien artikel 7, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut alleen voorziet in de toepassing van een vermenigvuldigingsfactor voor de salarissen van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven, is die bepaling immers niet van toepassing op die tweede groep.

De succesvolle deelname aan een intern vergelijkend onderzoek voor de ambtenaren van de eerste groep en die aan een algemeen vergelijkend onderzoek voor de tweede groep, vormt echter een objectieve factor die de twee groepen ambtenaren van elkaar onderscheidt. De ambtenaren van de eerste groep waren reeds ambtenaar onder het oude Statuut en zijn geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie. De ambtenaren van de tweede groep zijn daarentegen aangeworven onder het nieuwe Statuut, na te zijn geslaagd voor een algemeen vergelijkend onderzoek.

Om die reden heeft de wetgever van de Unie in het kader van de uitoefening van zijn ruime beoordelingsbevoegdheid besloten om die twee groepen ambtenaren anders te behandelen. Hij heeft besloten om de ambtenaren van de eerste groep, die vóór 1 mei 2006 zijn geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie, te bevoordelen door het mogelijk te maken dat zij in de hogere categorie worden ingedeeld in dezelfde rang en salaristrap als die welke zij in de lagere categorie hadden, maar zonder dat die indeling onmiddellijk tot een hoger salaris leidt. Voor ambtenaren van de tweede groep, die zijn geslaagd voor een algemeen vergelijkend onderzoek en onder het nieuwe Statuut zijn aangeworven, heeft hij echter besloten dat, aangezien zij worden aangeworven in lagere rangen dan de ambtenaren die voor de vervulling van dezelfde ambten onder het oude Statuut zijn aangeworven, geen vermenigvuldigingsfactor zou worden toegepast.

(cf. punten 118‑123)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 18 september 2008, Angé Serrano e.a./Parlement, T‑47/05, punt 142, en aangehaalde rechtspraak

Gerecht voor ambtenarenzaken: 30 september 2010, Torijano Montero/Raad, F‑76/05, punt 67

8.      Noch artikel 45 bis van het Ambtenarenstatuut noch artikel 5 van bijlage XIII bij het Statuut noch enig andere statutaire bepaling maakt voor de gevallen van overgang van categorie melding van de in de oude categorie verzamelde bevorderingspunten of van wat daarmee dient te geschieden. Het Statuut bepaalt echter de basisregels van de juridische regeling die van toepassing is op de ambtenaren en overeenkomstig artikel 110, lid 1, ervan staat het aan elke instelling om de algemene uitvoeringsbepalingen van het Statuut vast te stellen, waarin de criteria kunnen worden vastgelegd die de administratie kunnen leiden bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid of de strekking kunnen preciseren van statutaire bepalingen die onvoldoende duidelijk zijn. Krachtens artikel 110, lid 1, van het Statuut heeft de Commissie dus de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut vastgesteld, teneinde de uitvoering van de bevorderingsprocedure te verzekeren.

De aanstelling in een hogere rang na een intern vergelijkend onderzoek is overigens gelijk aan een bevordering, zodat de statutaire regels betreffende de bevordering in eigenlijke zin van toepassing zijn.

Aangezien de aanstelling in een hogere rang na een intern vergelijkend onderzoek dus gelijk is aan een bevordering, moet dit des te meer gelden voor een aanstelling in de hogere categorie na een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie; de overgang naar de hogere categorie, die de uitoefening van andere werkzaamheden impliceert, vormt een bevordering en de regels voor de bevordering zijn van toepassing.

Werden de punten die zijn verzameld door een ambtenaar die op basis van artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut in een hogere categorie is aangesteld niet ingetrokken, dan zou dit tot gevolg hebben dat hij gemakkelijker wordt bevorderd, hoofdzakelijk op basis van de punten die in zijn oude categorie zijn verkregen, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 45 van het Statuut, volgens hetwelk de verdiensten van een voor bevordering in aanmerking komende ambtenaar moeten worden vergeleken met die van zijn collega’s van dezelfde rang. Uit dit artikel van het Statuut volgt immers dat de administratie bij de vergelijking van de verdiensten van voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren van dezelfde rang, rekening moet houden met de bevorderingspunten die zij in de betrokken rang hebben gekregen. De punten die een ambtenaar vóór zijn overgang van categorie heeft gekregen hebben echter betrekking op verdiensten waarvan hij in een ambt van een lagere categorie en bij de uitoefening van een ander soort werkzaamheden blijk heeft gegeven. Die punten dienden dus voor een bevordering naar de volgende rang in de lagere categorie en kunnen niet dienen voor een bevordering naar de volgende rang in de hogere categorie, waarin de betrokkene nog geen blijk heeft gegeven van zijn verdiensten.

In een dergelijk geval zou het behoud van de verzamelde punten tot gevolg hebben dat de ambtenaar die na een overgang van categorie is ingedeeld krachtens artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut meer kans op een snelle bevordering zou hebben dan zijn collega’s van dezelfde rang die krachtens artikel 45 van het Statuut in de hogere categorie zijn ingedeeld, hetgeen in strijd zou zijn met zowel artikel 5, lid 5, van het Statuut, betreffende de voorwaarden voor het loopbaanverloop, alsook met het beginsel van gelijke behandeling, dat impliceert dat alle ambtenaren van dezelfde rang bij gelijke verdiensten dezelfde kansen op bevordering naar de hogere rang hebben.

De verzamelde bevorderingspunten moeten derhalve worden ingetrokken wanneer een ambtenaar krachtens artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut in de hogere categorie wordt aangesteld.

(cf. punten 141‑143, 146, 147 en 149)

Referentie:

Hof: 13 december 1984, Vlachos/Hof van Justitie, 20/83 en 21/83, punten 22‑24

Gerecht van eerste aanleg: 20 november 2007, Ianniello/Commissie, T‑308/04, punt 38

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 juni 2007, Da Silva/Commissie, F‑21/06, punt 75