Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 23 augustus 2018 – FN e.a.

(Zaak C-546/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: FN, GM, Adler Real Estate AG, HL en Petrus Advisers LLP

Verwerende instantie: Übernahmekommission

Prejudiciële vragen

Staan de artikelen 4 en 17 van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod1 – gelezen in het licht van het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel – in de weg aan een uitlegging volgens welke aan een definitief besluit van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG waarbij is vastgesteld dat een persoon inbreuk heeft gemaakt op nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 2004/25/EG, in een vervolgens door deze toezichthoudende autoriteit aangespannen administratieve strafprocedure tegen die persoon geen bindende kracht wordt toegekend, zodat aan die persoon opnieuw alle feitelijke en juridische verweer- en bewijsmiddelen ter beschikking staan om de in het reeds definitief geworden besluit vastgestelde inbreuk te betwisten?

Staan de artikelen 4 en 17 van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod – gelezen in het licht van het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel – in de weg aan een uitlegging volgens welke aan een definitief besluit van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG waarbij is vastgesteld dat een rechtspersoon inbreuk heeft gemaakt op nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 2004/25/EG, in een vervolgens door deze toezichthoudende autoriteit aangespannen administratieve strafprocedure tegen het vertegenwoordigingsbevoegde orgaan van die rechtspersoon geen bindende kracht wordt toegekend, zodat aan die persoon (het orgaan) alle feitelijke en juridische verweer- en bewijsmiddelen ter beschikking staan om de in het reeds definitief geworden besluit vastgestelde inbreuk te betwisten?

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:

Staat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale praktijk volgens welke een definitief besluit van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG waarbij is vastgesteld dat een persoon inbreuk heeft gemaakt op nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 2004/25/EG, in een vervolgens door deze toezichthoudende autoriteit aangespannen administratieve strafprocedure tegen die persoon bindende kracht heeft, zodat die persoon wordt belet de reeds onherroepelijk vastgestelde inbreuk feitelijk en rechtens te betwisten?

Indien vraag 2 ontkennend wordt beantwoord:

Staat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale praktijk volgens welke een definitief besluit van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG waarbij is vastgesteld dat een rechtspersoon inbreuk heeft gemaakt op nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 2004/25/EG, in een vervolgens door deze toezichthoudende autoriteit aangespannen administratieve strafprocedure tegen het vertegenwoordigingsbevoegde orgaan van die persoon bindende kracht heeft, zodat die persoon (het orgaan) wordt belet de reeds onherroepelijk vastgestelde inbreuk feitelijk en rechtens te betwisten?

____________

1 PB 2004, L 142, blz. 12.