Language of document : ECLI:EU:F:2007:63

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Derde kamer)

29 maart 2007

Zaak F‑39/06

Olivier Chassagne

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren – Bezoldiging – Jaarlijkse reiskosten – Bepalingen van toepassing op ambtenaren afkomstig uit Frans overzees departement – Artikel 8 van bijlage VII bij gewijzigd Statuut – Beroep kennelijk rechtens ongegrond”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van de klacht die verzoeker op 23 september 2005 tegen zijn salarisafrekening van de maand juli 2005 heeft ingediend alsmede, kort samengevat, nietigverklaring van die salarisafrekening en, anderzijds, vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Statuut – Wijziging

(Ambtenarenstatuut; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

2.      Ambtenaren – Beroep – Beroep betreffende de vergoeding van jaarlijkse reiskosten van ambtenaar

(Art. 241 EG en 299, leden 2 en 3, EG; Ambtenarenstatuut, art. 91; bijlage VII, art. 8)

1.      De vaststelling van een communautaire verordening tot wijziging van het Ambtenarenstatuut kan niet op een fout berusten doordat geen geconsolideerde versie van de bepalingen tot regeling van de situatie van de ambtenaren van de instellingen van de Europese Unie is bekendgemaakt. De geldigheid van een regeling hangt namelijk af van de regelmatige bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; aan deze voorwaarde is voldaan zowel voor de oorspronkelijke verordening tot vaststelling van dat statuut als voor de latere verordeningen tot wijziging daarvan, waaronder, laatstelijk, verordening nr. 723/2004. De geconsolideerde versie van het Statuut kan in elk geval worden geraadpleegd op het intranet van de Commissie en verder ontvangt iedere ambtenaar bij zijn indiensttreding normaal gesproken een papieren versie. Voorts bepaalt geen enkele rechtsregel dat de geconsolideerde teksten van het Statuut of van studies naar de gevolgen van een toekomstige statutaire hervorming moeten worden bekendgemaakt noch in welke vorm voor het personeel bestemde informatie moet worden bekendgemaakt, en laat geen enkele bepaling de geldigheid van de statutaire bepalingen van een dergelijke bekendmaking afhangen. Dezelfde conclusie moet gelden voor een vermeend ontbreken van informatie van de burgers van de Europese Unie over de geconsolideerde versie van het gewijzigde Statuut. De wettigheid van het gewijzigde Statuut, in zijn geheel genomen, kan dus niet in geding worden gebracht door schending van de beginselen van transparantie, democratie en rechtszekerheid.

(cf. punten 22‑25)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 15 maart 1994, La Pietra/Commissie, T‑100/92, JurAmbt. blz. I‑A‑83 en II‑275, punt 45

Gerecht voor ambtenarenzaken: 23 januari 2007, Chassagne/Commissie, F‑43/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 109 en 110

2.      In het kader van een geding betreffende de vergoeding van de jaarlijkse reiskosten van een ambtenaar van de Europese Gemeenschappen kan de verzoeker zich niet beroepen op de onwettigheid van een verordening betreffende de Europese openbare dienst, op grond dat die verordening geen specifieke regels bevat voor de in artikel 299, leden 2 en 3, EG, bedoelde grondgebieden, daar de kwestie van die vergoeding buiten de normatieve strekking van voormelde verdragsbepalingen valt.

(cf. punt 27)