Language of document : ECLI:EU:F:2011:169

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

29 september 2011

Zaak F‑9/07

Pilar Angé Serrano

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Ambtenaren – Overgang van categorie onder het oude Statuut – Overgangsregels voor indeling in rang op 1 mei 2004 – Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 13 februari 2006 – Herindeling op basis van salaris van ambtenaren die compensatiebedrag genieten – Toepasselijke vermenigvuldigingsfactor – Verlies van bevorderingspunten – Verzoek om schadevergoeding”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Angé Serrano vraagt om nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 20 maart 2006 om haar met ingang van 1 mei 2004 te herindelen in de rang B*6, salaristrap 8, alsmede om veroordeling van het Parlement tot betaling van een vergoeding voor de materiële en immateriële schade die zij heeft geleden.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen. De Raad, interveniënt, draagt zijn eigen kosten.

Samenvatting

1.      Procedure – Gezag van gewijsde – Draagwijdte

2.      Ambtenaren – Loopbaan – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Schending van gelijkheidsbeginsel – Geen

(Artikel 336 VWEU; Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 2 en 10; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

3.      Ambtenaren – Op administratie rustende zorgplicht – Omvang – Grenzen

1.      Om zowel de stabiliteit van het recht en van de rechtsbetrekkingen als een goede rechtspleging te garanderen, is het van belang dat rechterlijke beslissingen die definitief zijn geworden nadat de beschikbare beroepsmogelijkheden zijn uitgeput of nadat de beroepstermijnen zijn verstreken, niet meer opnieuw in geding kunnen worden gebracht.

Het gezag van gewijsde dat toekomt aan een arrest kan aan de ontvankelijkheid van een beroep in de weg staan indien in het beroep dat heeft geleid tot het betrokken arrest, dezelfde partijen tegenover elkaar stonden en het beroep hetzelfde voorwerp had en op dezelfde middelen berustte. Het gezag van gewijsde geldt echter enkel voor de punten feitelijk en rechtens die door de betreffende rechterlijke beslissing daadwerkelijk of noodzakelijkerwijs zijn beslecht.

(cf. punten 41‑43)

Referentie:

Hof: 19 februari 1991, Italië/Commissie, C‑281/89, punt 14; 30 september 2003, Köbler, C‑224/01, punt 38; 28 november 1996, Lenz/Commissie, C‑277/95 P, punt 50; 16 maart 2006, Kapferer, C‑234/04, punt 20

Gerecht van de Europese Unie: 25 juni 2010, Imperial Chemical Industries/Commissie, T‑66/01, punten 196 en 197, en aangehaalde rechtspraak

2.      Ambtenaren die onder de gelding van het oude Statuut zijn geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek voor overgang van categorie, bevinden zich niet in dezelfde situatie feitelijk en rechtens als ambtenaren die niet voor een dergelijk vergelijkend onderzoek zijn geslaagd. Eerstgenoemden hebben, overeenkomstig de statutaire regels, betere loopbaanperspectieven verworven dan laatstgenoemden, en hiermee is rekening gehouden in de overgangsbepalingen van bijlage XIII bij het nieuwe Statuut.

Aangezien de wetgever met de vaststelling van een nieuw Statuut het voorheen geldende loopbaanstelsel volledig heeft hervormd, kon hij niet gehouden zijn, de hiërarchie van rangen van het oude Statuut geheel identiek over te nemen, omdat anders afbreuk werd gedaan aan zijn mogelijkheid om statutaire wijzigingen aan te brengen. In dit verband is een vergelijking van de hiërarchieke rangen vóór en na de hervorming van het Statuut op zich niet bepalend om te beoordelen of het nieuwe Statuut in overeenstemming is met het beginsel van gelijke behandeling.

Het nieuwe Statuut differentieert de loopbaan van de ambtenaren die onder de gelding van het oude Statuut tot de diverse rangen van de hiërarchie behoorden, en waarborgt degenen die zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek voor overgang van categorie, loopbaanperspectieven die verschillen van die van ambtenaren die niet voor hetzelfde vergelijkend onderzoek zijn geslaagd. Inzonderheid waarborgt de overgangsregeling, met name artikel 10, leden 1 en 2, van bijlage XIII bij het Statuut, via de regel inzake de blokkering van loopbaanprogressie en de regel inzake de vaststelling van bevorderingspercentages voor de diverse rangen, betere loopbaanperspectieven aan de ambtenaren in hogere rangen onder de gelding van het oude Statuut en, bijgevolg, aan degenen die in rang zijn gestegen na te zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek voor overgang van categorie.

(cf. punten 64, 66 en 67)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 18 september 2008, Angé Serrano, T‑47/05, punten 145‑147

3.      De zorgplicht, alsook het beginsel van behoorlijk bestuur, brengen met name mee dat het bevoegd gezag bij zijn beslissing over de situatie van een ambtenaar alle elementen in aanmerking moet nemen die zijn besluit kunnen beïnvloeden, en daarbij niet alleen rekening houdt met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar.

Deze zorgplicht kan de administratie in geen geval dwingen om te handelen in strijd met de geldende bepalingen. Meer bepaald kan de administratie in het kader van haar zorgplicht aan een bepaling van het Unierecht geen uitlegging geven die in strijd is met de duidelijke en nauwkeurige bewoordingen van deze bepaling. Een verzoeker kan dus geen beroep op de zorgplicht doen om voordelen te krijgen die hem op grond van het Statuut niet kunnen worden verleend.

(cf. punten 88 en 89)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 2 maart 2004, Di Marzio/Commissie, T‑14/03, punten 99 en 100, en aangehaalde rechtspraak