Language of document : ECLI:EU:F:2013:135

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

25 september 2013

Zaak F‑158/12

Éric Marques

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Arbeidscontractant – Aanwerving – Oproep voor indienen van blijken van belangstelling EPSO/CAST/02/2010 – Aanstellingsvoorwaarden – Juiste beroepservaring – Afwijzing van verzoek om aanstelling”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Marques, in de eerste plaats, nietigverklaring vordert van het besluit van de Europese Commissie van 6 maart 2012 tot weigering om hem aan te stellen als arbeidscontractant van de functiegroep III, en, in de tweede plaats, vergoeding van zijn schade.

Beslissing:      Het besluit van de Europese Commissie van 6 maart 2012 houdende weigering om Marques aan te stellen als arbeidscontractant van de functiegroep III wordt nietig verklaard. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Marques.

Samenvatting

Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Aanwerving – Indeling in rang – Inaanmerkingneming van beroepservaring – Beoordelingsbevoegdheid van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag – Uitlegging van Unierechtelijke teksten – Grenzen

(Regeling andere personeelsleden, art. 82, lid 2, sub b)

Ofschoon de administratie beschikt over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen of de eerdere beroepservaring van een kandidaat in aanmerking kan worden genomen met het oog op zijn aanstelling als arbeidscontractant in een functiegroep, dient deze ruime beoordelingsbevoegdheid met name te worden uitgeoefend met inachtneming van alle toepasselijke bepalingen.

Bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar eveneens met de context ervan en met de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt. Wanneer de wetgever en de administratieve autoriteit in eenzelfde tekst van algemene strekking twee verschillende termen gebruiken, verzetten redenen van coherentie en rechtszekerheid zich ertegen dat aan deze termen dezelfde strekking wordt toegekend. Dit geldt te meer wanneer deze termen in het algemene spraakgebruik verschillende betekenissen hebben. Dit is precies het geval met de adjectieven „relevante” en „gelijkwaardige”. In zijn gebruikelijke betekenis wil het adjectief „relevante” zeggen: „geschikt voor een bepaald gebruik”. Het adjectief „gelijkwaardige” betekent daarentegen: „met dezelfde waarde”, en heeft dus een beperktere betekenis.

Dienaangaande moet worden opgemerkt dat artikel 82, lid 2, sub b, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, bij gebreke van een diploma van hoger onderwijs, hetzij een relevante beroepservaring vereist, indien de betrokkene beschikt over een diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot het hoger onderwijs, hetzij, indien dit niet het geval is, een beroepsopleiding of een gelijkwaardige beroepservaring.

Derhalve moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de kandidaat voor een aanstelling als arbeidscontractant in functiegroep II of III zich moet kunnen beroepen op een ervaring van drie jaar die geschikt is voor de functies waarin moet worden voorzien, zonder dat deze daaraan gelijkwaardig hoeft te zijn.

(cf. punten 19, 25, 27, 28 en 32)

Referentie:

Hof: 17 november 1983, Merck, 292/82, punt 12

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 oktober 2010, Fares/Commissie, F‑6/09, punten 38 en 39; 10 maart 2011, Begue e.a./Commissie, F‑27/10, punt 40

Gerecht van de Europese Unie: 8 juli 2010, Commissie/Putterie-De-Beukelaer, T‑160/08 P, punt 70