Language of document :

Beroep ingesteld op 20 juli 2006 - Suhadolnik / Hof van Justitie

(Zaak F-78/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Simona Suhadolnik (Howald, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Jaume en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van het Hof van Justitie houdende afwijzing van verzoeksters klacht, nietig te verklaren;

het besluit tot aanstelling in vaste dienst van 22 juli 2005 nietig te verklaren voor zover daarbij verzoeksters rang overeenkomstig artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut en haar salaristrap overeenkomstig de nieuwe versie van artikel 32 van het Ambtenarenstatuut worden vastgesteld;

verzoekster overeenkomstig haar opleiding en haar beroepservaring in te delen in de rang C*3 of althans in de rang C*2, alsmede in de salaristrap waarin zij zou zijn ingedeeld indien zij vóór 1 mei 2004 was benoemd, met terugwerkende kracht vanaf de datum van haar indiensttreding;

verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door verzoekster geleden schade (vertragingsrente, loopbaanschade, pensioenrechten, enz.);

verweerder te veroordelen tot betaling van vertragingsrente vanaf de datum van de te wijzen beslissing;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij besluit van het TABG van 22 juli 2005 werd verzoekster, die geslaagd was voor het algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/C/9/03 voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van typisten (C 5/C 4) van de Cypriotische, Tsjechische, Estse, Hongaarse, Litouwse, Letse, Maltese, Poolse, Sloveense en Slowaakse nationaliteit1, aangesteld als ambtenaar in vaste dienst van de Europese Gemeenschappen en ingedeeld in de rang C*1, salaristrap 1.

Met haar beroep betwist verzoekster haar indeling en komt zij op tegen artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut, op basis waarvan het TABG haar rang heeft bepaald, en tegen de nieuwe versie van artikel 32 van het Ambtenarenstatuut, op basis waarvan het TABG haar salaristrap heeft bepaald.

Wat haar indeling in de rang betreft, stelt verzoekster primair dat artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut, betreffende de situatie van ambtenaren die op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst, niet van toepassing is op de kandidaten die zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek, aangezien deze laatsten niet kunnen worden beschouwd als ambtenaren.

Subsidiair stelt verzoekster bij wege van exceptie dat artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut onwettig is, met name op grond dat deze bepaling de volgende beginselen en bepalingen schendt: i) het non-discriminatiebeginsel, ii) het beginsel van vrij verkeer van werknemers, iii) het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, iv) het evenredigheidsbeginsel, v) het beginsel van behoorlijk bestuur en de zorgplicht, vi) artikel 31 van het Ambtenarenstatuut, vii) artikel 10 van het Ambtenarenstatuut.

Wat haar indeling in de salaristrap betreft, is verzoekster van mening dat het TABG verzoekster heeft beschaamd in de rechtmatige verwachting dat zij in aanmerking zou komen voor extra salarisanciënniteit wegens haar beroepservaring, overeenkomstig de vóór 1 mei 2004 geldende versie van artikel 32 van het Ambtenarenstatuut.

____________

1 - PB C 120 van 22.5.2003, blz. 30.