Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 12 december 2018 in zaak T-683/15, Freistaat Bayern / Europese Commissie

(Zaak C-167/19 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann, T. Maxian Rusche, P. Němečková, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Freistaat Bayern

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

het eerste middel van het beroep voor het Gerecht ongegrond verklaren;

de zaak wat de overige middelen van het beroep betreft, terugverwijzen naar het Gerecht;

verzoeker in eerste aanleg verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening en, subsidiair, in geval van terugverwijzing naar het Gerecht, de beslissing over de kosten in eerste aanleg en de hogere voorziening aanhouden.

Middelen in hogere voorziening en voornaamste argumenten

Eerste middel in hogere voorziening:

In de punten 60 tot en met 67 van het bestreden arrest heeft het Gerecht bij de vaststelling van de vereisten die moeten worden gesteld aan de inhoud van een inleidingsbesluit, artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/19991 , alsmede de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie ter zake onjuist uitgelegd en toegepast: De financieringsbron van de steun moet slechts bij wijze van uitzondering en in bijzondere omstandigheden in het inleidingsbesluit worden vermeld.

Tweede middel in hogere voorziening:

In de punten 53 tot en met 58 en 62 van het bestreden arrest heeft het Gerecht het inleidingsbesluit onjuist uitgelegd, door geen motivering te geven en niet te antwoorden op de argumenten van de Commissie; het besluit tot inleiding van de procedure heeft in feite betrekking op financiering uit begrotingsmiddelen.

Derde middel in hogere voorziening:

In de punten 70 en 71 van het bestreden arrest heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 263, lid 2, VWEU en van de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie ter zake, door te oordelen dat het bij de deelnemingsrechten van derden ging om wezenlijke vormvoorschriften, in de zin van artikel 263, lid 2, VWEU.

Vierde middel in hogere voorziening

In de punten 72 tot en met 75 van het bestreden arrest heeft het Gerecht het deelnemingsrecht in de zin van artikel 108, leden 2 en 3, VWEU en artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999, alsmede de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie terzake van de gevolgen van de schending van het deelnemingsrecht onjuist uitgelegd, door vast te stellen dat een verklaring van de belanghebbenden over de vraag of de begrotingsmiddelen staatsmiddelen vormen, de uitkomst van het geding had kunnen wijzigen. In dit verband heeft het Gerecht ook het begrip staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en het begrip bestaande steun in de zin van artikel 108, lid 1, VWEU onjuist uitgelegd, de in de bestreden beschikking vastgestelde en aan hem voorgelegde feiten verdraaid, en verzuimd om de argumenten van de Commissie voor het Gerecht te onderzoeken.

____________

1 Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999, L 83, blz. 1).