Language of document : ECLI:EU:F:2014:165

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

19 juni 2014

Zaak F‑24/12

BN

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beroep tot nietigverklaring – Ambtenaar van de rang AD 14 die een post van eenheidshoofd bekleedt – Beschuldiging tegen de directeur-generaal van psychisch geweld – Mobiliteitsjaar – Weigering om een post van adviseur in een ander directoraat-generaal te aanvaarden met verlies van het hogere salaris van eenheidshoofd – Besluit tot voorlopige herplaatsing in een andere post van adviseur – Dienstbelang – Regel van overeenstemming tussen rang en ambt – Beroep tot schadevergoeding – Schade voortvloeiende uit een gedraging die geen besluit inhoudt”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee BN verzoekt, ten eerste, om nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 16 januari 2012, waarbij haar functie van eenheidshoofd binnen het directoraat-generaal (DG) Personeel is beëindigd en waarbij zij met ingang van 1 januari 2012 is aangesteld als adviseur bij het directoraat Middelen van datzelfde directoraat-generaal en, ten tweede, om vergoeding van de schade, beweerdelijk geleden door de handelingen van psychisch geweld en onbehoorlijk bestuur van de kant van de directeur-generaal Personeel, welke schade ex aequo et bono wordt geraamd op het bedrag van 50 000 EUR.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Het Europees Parlement draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van BN.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Op de administratie rustende zorgplicht – Omvang – Zwaardere verplichting in geval van een aantasting van de gezondheid van de ambtenaar – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 24)

2.      Ambtenaren – Overplaatsing – Herplaatsing – Criterium voor onderscheid – Gemeenschappelijke voorwaarden

(Ambtenarenstatuut, art. 4, 7, lid 1, en 29)

3.      Ambtenaren – Organisatie van de diensten – Tewerkstelling van het personeel – Herplaatsing – Eerbiediging van de regel van overeenstemming tussen rang en ambt – Strekking

(Ambtenarenstatuut, art. 7, lid 1)

4.      Ambtenaren – Bezoldiging – Hoger salaris, verbonden aan de functie van eenheidshoofd, directeur of algemeen directeur – Voorwaarden voor toekenning

(Ambtenarenstatuut, art. 44, lid 2)

5.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Verwijzing – Inaanmerkingneming van vereisten van billijkheid – Verwijzing van de in het gelijk gestelde partij in de kosten – In kortgedingprocedure gemaakte kosten – Daaronder begrepen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 87, lid 2, en 88)

1.      De voor de administratie uit de zorgplicht voortvloeiende verplichtingen worden wezenlijk zwaarder wanneer het gaat om de situatie van een ambtenaar wiens fysieke of psychische gezondheid is aangetast. In een dergelijk geval moet de administratie zijn verzoeken met een bijzondere openheid van geest onderzoeken. Bovendien staat het in het algemeen aan de medische dienst van een instelling, met name wanneer haar aandacht is gevestigd, hetzij door de ambtenaar zelf, hetzij door de administratie, op de beweerdelijk fatale gevolgen die een administratief besluit zou kunnen hebben op de gezondheid van de persoon tot wie dit besluit is gericht, om het bestaan en de omvang van de aangevoerde risico’s te verifiëren en het tot aanstelling bevoegd gezag op de hoogte te stellen van het resultaat van zijn onderzoek.

De verplichting tot bijstand en de zorgplicht van een instelling ten opzichte van haar personeel gaan evenwel niet zo ver dat zij de administratie de verplichting opleggen om voorbij te gaan aan haar eigen interne regels.

(cf. punten 34, 35 en 44)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Esders/Commissie, F‑62/10, EU:F:2011:141, punten 80 en 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      Uit het systeem van het Statuut volgt dat er slechts sprake is van overplaatsing in de eigenlijke zin van het woord, wanneer een ambtenaar overgaat naar een vacant ambt. Hieruit volgt dat voor elke overplaatsing in de eigenlijke zin van het woord de formaliteiten gelden die zijn voorzien in de artikelen 4 en 29 van het Statuut. Die formaliteiten zijn daarentegen niet van toepassing in geval van herplaatsing van de ambtenaar, omdat een dergelijke overplaatsing niet tot een vacature leidt.

Voor besluiten tot herplaatsing gelden evenwel, net als voor overplaatsingen, wat de eerbiediging van de rechten en rechtmatige belangen van de betrokken ambtenaar betreft, de regels van artikel 7, lid 1, van het Statuut, hetgeen met name betekent dat een herplaatsing van een ambtenaar alleen kan plaatsvinden in het belang van de dienst en met eerbiediging van de gelijkwaardigheid der ambten.

(cf. punten 46‑48)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Clotuche/Commissie, T‑339/03, EU:T:2007:36, punt 31

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest de Albuquerque/Commissie, F‑55/06, EU:F:2007:15, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak

3.      Bij een herplaatsing houdt, in geval van wijziging van de aan een ambtenaar opgedragen werkzaamheden, de regel van overeenstemming tussen rang en ambt, die met name in artikel 7 van het Statuut is neergelegd, in, dat een vergelijking wordt gemaakt tussen zijn huidige werkzaamheden en zijn rang, en niet tussen zijn huidige en zijn vroegere werkzaamheden. De regel van overeenstemming tussen rang en ambt verhindert dus niet dat een besluit de toewijzing van nieuwe werkzaamheden meebrengt die, ook al verschillen zij van de voorheen uitgeoefende werkzaamheden en worden zij door de betrokkene als een vermindering van zijn verantwoordelijkheden ervaren, niettemin in overeenstemming zijn met het bij zijn rang behorende ambt. Een daadwerkelijke vermindering van de verantwoordelijkheden van een ambtenaar is dus alleen in strijd met de regel van overeenstemming tussen rang en ambt indien zijn nieuwe verantwoordelijkheden, globaal gezien, qua aard, belang en omvang duidelijk onder het niveau blijven van die welke met zijn rang en ambt overeenkomen. Bijgevolg eerbiedigt de herplaatsing van een ambtenaar vanuit een functie van eenheidshoofd in een functie van adviseur, met behoud van dezelfde rang AD 14, de regel van overeenstemming van rang en ambt, aangezien, zoals blijkt uit de beschrijvende tabel van standaardfuncties in bijlage I, afdeling A, van het Statuut, rang AD 14 overeenkomt met een administrateur die bijvoorbeeld werkzaam is als directeur, eenheidshoofd of adviseur.

(cf. punten 57‑59)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Bermejo Garde/EESC, F‑41/10, EU:F:2012:135, punten 162 en 163 en aldaar aangehaalde rechtspraak, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑530/12 P

4.      De ambtenaar die is benoemd tot eenheidshoofd, directeur of directeur-generaal in dezelfde rang, gaat door toepassing van artikel 44, lid 2, van het Statuut over naar de volgende salaristrap van deze rang, welke benoeming ingaat op de datum van zijn benoeming. Deze bepaling toont aan dat het hogere salaris aan de ambtenaar wordt betaald wegens de uitvoering van managementtaken, en dat het aan de uitoefening van dergelijke taken is gekoppeld. Voor zover de ambtenaar ophoudt deze taken uit te voeren, teneinde andere taken uit te voeren die geen managementverantwoordelijkheden inhouden, komt het recht op de verhoging te vervallen.

(cf. punt 72)

5.      Krachtens artikel 88 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken kan een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, ten dele of zelfs volledig in de kosten worden verwezen indien dit gerechtvaardigd lijkt wegens haar houding, daaronder begrepen haar houding vóór het begin van de procedure.

Gelet op het feit dat verzoekster wenste te spreken met de secretaris-generaal van haar instelling en zich rechtstreeks heeft gewend tot de voorzitter van de instelling, in diens hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag, teneinde deze te verzoeken om spoedmaatregelen ten aanzien van haar, doch door geen van beiden is ontvangen, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij zich in de steek gelaten voelde door een instelling waaraan zij haar toewijding heeft betoond, dient te worden besloten dat de instelling, die in het gelijk is gesteld, haar eigen kosten draagt, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding, en dient de instelling te worden verwezen in de kosten van verzoekster, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding.

(cf. punten 98 en 100)