Language of document : ECLI:EU:C:2009:725

BESCHIKKING VAN HET HOF (Achtste kamer)

20 november 2009 (*)

„Verordening (EG) nr. 44/2001 – Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Rechterlijke instantie die niet krachtens artikel 68, lid 1, EG bevoegd is Hof om prejudiciële beslissing te verzoeken – Onbevoegdheid van Hof”

In zaak C‑278/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 EG en 234 EG, ingediend door het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) bij beslissing van 6 juli 2009, ingekomen bij het Hof op 16 juli 2009, in de procedure

Olivier Martinez,

Robert Martinez

tegen

MGN Ltd,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: C. Toader (rapporteur), kamerpresident, P. Kūris en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: R. Grass,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2 en 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen O. en R. Martinez, die in Frankrijk woonachtig zijn, en de vennootschap MGN Ltd (hierna: „MGN”), die in het Verenigd Koninkrijk is gevestigd, over de vaststelling welke rechterlijke instantie bevoegd is om kennis te nemen van de aansprakelijkheidsvordering die zij tegen deze vennootschap hebben ingesteld.

 Toepasselijke bepalingen

3        Artikel 61 EG bepaalt:

„Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid neemt de Raad de volgende maatregelen aan:

[...]

c)      maatregelen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, als bepaald in artikel 65 [EG];

[...]”

4        Artikel 2 van verordening nr. 44/2001 luidt als volgt:

„1.      Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.

2.      Voor degenen die niet de nationaliteit bezitten van de lidstaat waar zij woonplaats hebben, gelden de regels voor de rechterlijke bevoegdheid die op de eigen onderdanen van die lidstaat van toepassing zijn.”

5        Artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 bepaalt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

[...]

3)      ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

6        Op 28 augustus 2008 hebben O. en R. Martinez MGN gedagvaard voor het Tribunal de grande instance de Paris teneinde haar te doen veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan hen. In hun vordering stellen zij aantasting van de persoonlijkheidsrechten wegens de plaatsing van teksten en foto’s op internet vanaf een site waarvan de redactie door MGN wordt gevoerd.

7        MGN heeft met een beroep op de artikelen 2 en 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 een exceptie van onbevoegdheid van het Tribunal opgeworpen. Wanneer aan het schadebrengende feit een perspublicatie ten grondslag ligt, moet dit volgens haar aldus worden begrepen dat het zich voordoet op alle plaatsen waar deze publicatie wordt verspreid. Wanneer derhalve het medium het internet is, dat wegens de technische kenmerken ervan wereldwijd toegankelijk is en vanuit alle lidstaten kan worden geraadpleegd, kan een schadebrengend feit als dat waarom het in het hoofdgeding gaat, enkel worden geacht zich te hebben voorgedaan op het grondgebied van één lidstaat wanneer er sprake is van een voldoende, wezenlijke of significante band met dit grondgebied. In casu bestaat er geen voldoende nauwe band tussen de betrokken plaatsing op internet en de gestelde schade op Frans grondgebied.

8        Volgens verzoekers in het hoofdgeding volgt de band met het Franse grondgebied uit de omstandigheid dat O. Martinez de Franse nationaliteit bezit, de litigieuze feiten zich in Frankrijk hebben voorgedaan, zij noodzakelijkerwijs het Franse publiek aangaan en een weerslag op dit grondgebied kunnen hebben. Bovendien is het gewraakte, via internet verspreide artikel weliswaar in het Engels opgesteld, maar voor het Franse publiek gemakkelijk te begrijpen.

9        Aangezien het antwoord op de vraag of de nationale rechter bevoegd is om kennis te nemen van het aan hem voorgelegde geschil, niet duidelijk volgt uit de tekst van de artikelen 2 en 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001, heeft het Tribunal de grande instance de Paris de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moeten de artikelen 2 en 5[, punt 3,] van verordening nr. 44/2001 [...] aldus worden uitgelegd dat zij de rechter van een lidstaat bevoegdheid verlenen om te oordelen over een vordering wegens aantasting van de persoonlijkheidsrechten die kan zijn veroorzaakt door de plaatsing van inlichtingen en/of foto’s op een internetsite waarvan de redactie in een andere lidstaat wordt gevoerd door een onderneming die in die lidstaat – of in een andere lidstaat, die zich in ieder geval van de eerste onderscheidt – is gevestigd:

–        op de enkele voorwaarde dat deze internetsite vanuit de eerste staat kan worden geraadpleegd, of

–        enkel wanneer er tussen het schadebrengende feit en het grondgebied van de eerste staat een voldoende, wezenlijke of significante band bestaat en, in dat tweede geval, die band kan resulteren uit:

–        de omvang van de verbindingen met de litigieuze pagina vanuit de eerste lidstaat, gemeten in absolute waarde of in verhouding tot het totale aantal verbindingen met die pagina,

–        de verblijfplaats of de nationaliteit van de persoon die een schending van zijn persoonlijkheidsrechten inroept of van de belanghebbenden in het algemeen,

–        de taal waarin de litigieuze informatie is verspreid of elke andere omstandigheid aan de hand waarvan kan worden aangetoond dat de redacteur van de site zich specifiek wilde richten tot het publiek van de eerste staat,

–        de plaats waar de geschetste feiten zich hebben voorgedaan en/of de foto’s zijn genomen die mogelijk online zijn geplaatst,

–        andere criteria[?]”

 Bevoegdheid van het Hof

10      Overeenkomstig artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep, of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk is, de advocaat-generaal gehoord, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

11      Opgemerkt moet worden dat het Tribunal de grande instance de Paris zijn verzoek om een prejudiciële beslissing indient op basis van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Aangezien dit verdrag niet van kracht is, moet worden vastgesteld dat het verzoek in de huidige stand van het gemeenschapsrecht moet worden geacht te zijn ingediend op de grondslag van de artikelen 68 EG en 234 EG.

12      Blijkens artikel 68, lid 1, EG is artikel 234 EG van toepassing op titel IV van het EG-Verdrag indien een vraag wordt opgeworpen in verband met de uitlegging van op deze titel gebaseerde handelingen van de instellingen van de Europese Gemeenschap in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep.

13      In casu betreft het verzoek om een prejudiciële beslissing verordening nr. 44/2001, die is vastgesteld op de grondslag van artikel 61, sub c, EG, dat is opgenomen in titel IV van het derde deel van het Verdrag. In deze omstandigheden mag alleen een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, het Hof verzoeken te beslissen op een vraagstuk van uitlegging van deze verordening.

14      In casu staat vast dat de beslissingen van het Tribunal de grande instance de Paris inzake de rechterlijke bevoegdheid in het kader van de zaak in het hoofdgeding naar nationaal recht vatbaar zijn voor hoger beroep.

15      Daar de zaak niet aanhangig is gemaakt door een nationale rechterlijke instantie die beantwoordt aan de in artikel 68, lid 1, EG gestelde voorwaarde, is het Hof derhalve niet bevoegd uitspraak te doen over de uitlegging van verordening nr. 44/2001.

16      Bijgevolg moet artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering worden toegepast en moet worden vastgesteld dat het Hof kennelijk onbevoegd is om op de vraag van het Tribunal de grande instance de Paris te beslissen.

 Kosten

17      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Het Hof van Justitie (Achtste kamer) beschikt:

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is niet bevoegd om de door het Tribunal de grande instance de Paris in zaak C‑278/09 gestelde vraag te beantwoorden.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.