Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 22 januari 2019 door de Bondsrepubliek Duitsland tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 13 december 2018 in de gevoegde zaken T-339/16, T-352/16 en T-391/16, Ville de Paris, Stad Brussel en Ayuntamiento de Madrid / Europese Commissie

(Zaak C-177/19 P)

Procestalen: Spaans en Frans

Partijen

Rekwirante: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller, S. Eisenberg en D. Klebs, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Ville de Paris, Stad Brussel, Ayuntamiento de Madrid

Conclusies

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 december 2018 in de gevoegde zaken T-339/16, T-352/16 en T-391/16 vernietigen;

de beroepen verwerpen;

verzoeksters verwijzen in de kosten voor het Hof en het Gerecht;

subsidiair, punt 3 van het dictum van het hierboven genoemde arrest in die zin te wijzigen dat de gevolgen van de nietig verklaarde regeling worden gehandhaafd gedurende een duidelijk langere maximumperiode dan twaalf maanden vanaf de datum waarop het arrest kracht van gewijsde verkrijgt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan:

Ten eerste heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat het beroep ontvankelijk was. De opvatting dat de verzoekende gemeenten bij de uitoefening van hun bevoegdheden inzake het uitvaardigen van maatregelen tot bestrijding van luchtverontreiniging rechtstreeks worden geraakt door verordening (EU) 2016/6461 , is rechtens onjuist.

Ten tweede is het bestreden arrest ontoereikend gemotiveerd, daar het niet uiteenzet in hoeverre verzoeksters rechtstreeks worden geraakt door deze verordening. Het Gerecht leidt de rechtstreekse geraaktheid van verzoeksters integendeel louter af uit het feit dat richtlijn 2007/46/EG2 verbiedt om rijverboden uit te vaardigen voor voertuigen die aan de Euro-6-Norm voldoen. Deze uitlegging van richtlijn 2007/46 klopt evenmin.

Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door meer bepaald in strijd met artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 715/20073 vast te stellen dat de Commissie niet bevoegd was om verordening 2016/646 in haar specifieke vorm vast te stellen. Het Gerecht is eraan voorbij gegaan dat de Commissie over een ruime beoordelingsvrijheid beschikte toen zij in verordening 2016/646 conformiteitsfactoren bepaalde voor de emissieproeven bij RDE-testprocedures. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, ging het hierbij niet om een wijziging van de grenswaarden van verordening nr. 715/2007, maar wel om bepalingen die noodzakelijk zijn wegens het nieuwe en specifieke karakter van de meetprocedure (meettoleranties).

Ten vierde heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de intrekking van een gedeelte van verordening 2016/646 rechtens mogelijk is. Aldus is het Gerecht eraan voorbijgegaan dat de meetprocedure in de praktijk niet zonder conformiteitsfactoren kan plaatsvinden, en dat de Commissie het bindende karakter van de RDE-procedure voor goedkeuringsdoeleinden uitdrukkelijk afhankelijk heeft gesteld van de invoering van correctiecoëfficiënten.

Subsidiair voert de Duitse regering aan dat het Gerecht er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat de Uniewetgever geen nieuwe regeling kan vaststellen binnen de in het arrest gestelde termijn. Daarom moeten de gevolgen van de in het arrest nietig verklaarde regeling worden gehandhaafd gedurende een duidelijk langere maximumperiode dan twaalf maanden vanaf de datum waarop het arrest kracht van gewijsde verkrijgt.

____________

1     Verordening (EU) 2016/646 van de Commissie van 20 april 2016 tot wijziging van verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft (PB 2016, L 109, blz. 1).

2     Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB 2007, L 263, blz. 1).

3     Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1).