Language of document : ECLI:EU:C:2006:543

Zaak C‑145/04

Koninkrijk Spanje

tegen

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

„Europees Parlement – Verkiezingen – Kiesrecht – Onderdanen van Commonwealth die in Gibraltar verblijven en niet burgerschap van Unie bezitten”

Samenvatting van het arrest

Parlement – Verkiezingen – Actief en passief kiesrecht – Begunstigden

(Art. 17 EG, 19 EG, 189 EG en 190 EG)

Bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht behoort de vaststelling van wie het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement heeft, tot de bevoegdheid van elke lidstaat, onder eerbiediging van het gemeenschapsrecht. De artikelen 189 EG, 190 EG, 17 EG en 19 EG verzetten zich er niet tegen dat de lidstaten dit actief en passief kiesrecht toekennen aan bepaalde personen die nauwe banden met hen hebben, en die niet hun eigen onderdanen dan wel op hun grondgebied verblijvende burgers van de Unie zijn.

Noch de artikelen 189 EG en 190 EG noch de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, geven immers uitdrukkelijk en nauwkeurig aan wie het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement heeft. Wat de artikelen 17 EG en 19 EG, inzake het burgerschap van de Unie betreft, gaat alleen lid 2 van laatstgenoemde bepaling specifiek over het kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement. Dit artikel beperkt zich er echter toe om op de uitoefening van dit recht het beginsel van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit toe te passen.

Wat bovendien het eventuele bestaan betreft van een verband tussen het burgerschap van de Unie en het actief en passief kiesrecht, in welk geval alleen de burgers van de Unie dit recht zouden hebben, kan in dit opzicht uit de artikelen 189 EG en 190 EG, betreffende het Europees Parlement, waarin is bepaald dat dit Parlement bestaat uit de vertegenwoordigers van de volkeren van de lidstaten, geen enkele duidelijke slotsom worden afgeleid. Het begrip „volkeren”, dat niet is omschreven, kan immers verschillende betekenissen hebben naar gelang van de lidstaten en de talen van de Unie. Wat de verdragsartikelen inzake het burgerschap van de Unie betreft, hieruit kan geen beginsel worden afgeleid volgens hetwelk alle andere verdragsbepalingen alleen voor de burgers van de Unie gelden, hetgeen zou betekenen dat de artikelen 189 EG en 190 EG alleen op deze burgers van toepassing zouden zijn. Artikel 17, lid 2, EG bepaalt immers weliswaar dat de burgers van de Unie de rechten genieten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit Verdrag zijn vastgesteld, doch dit Verdrag kent rechten toe die geen verband houden met de hoedanigheid van burger van de Unie en zelfs niet met die van onderdaan van een lidstaat. Wat artikel 19, lid 2, EG betreft, deze bepaling impliceert weliswaar dat de onderdanen van een lidstaat het actief en passief kiesrecht hebben in hun eigen land, en verplicht de lidstaten om deze rechten toe te kennen aan de burgers van de Unie die op hun grondgebied verblijven, doch daaruit kan niet worden afgeleid dat een lidstaat wordt belet om het actief en passief kiesrecht toe te kennen aan bepaalde personen die een nauwe band met hem hebben, maar geen onderdaan van deze staat of van een andere lidstaat zijn.

Aangezien bovendien het aantal in elke lidstaat gekozen vertegenwoordigers bij artikel 190, lid 2, EG is vastgesteld, en de verkiezingen voor het Europees Parlement, bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht, in elke lidstaat voor de in die lidstaat gekozen vertegenwoordigers worden georganiseerd, heeft het feit dat een lidstaat het kiesrecht bij deze verkiezingen uitbreidt tot andere personen dan zijn eigen onderdanen of de op zijn grondgebied verblijvende burgers van de Unie, alleen gevolgen voor de keuze van de in deze lidstaat gekozen vertegenwoordigers, en is deze uitbreiding niet van invloed op de keuze en evenmin op het aantal van de in de andere lidstaten gekozen vertegenwoordigers.

Daaruit volgt dat het Verenigd Koninkrijk met de vaststelling van een wettelijke regeling waarin met betrekking tot Gibraltar is bepaald dat op dat grondgebied verblijvende onderdanen van de Commonwealth die geen gemeenschapsonderdanen zijn, het actief en passief kiesrecht hebben bij de verkiezingen voor het Europees Parlement, de artikelen 189 EG, 190 EG, 17 EG en 19 EG niet heeft geschonden.

(cf. punten 65‑66, 70‑73, 76‑78, 80)