Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rīgas rajona tiesa (Letland) op 7 januari 2020 – Strafzaak tegen AB, CE, SIA „MM investīcijas”

(Zaak C-3/20)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Rīgas rajona tiesa

Partijen in de strafzaak

AB, CE, SIA „MM investīcijas”

Prejudiciële vragen

Zijn artikel 11, onder a), en artikel 22, eerste alinea, van Protocol nr. 7 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van toepassing op het ambt van lid van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank dat wordt uitgeoefend door de president van een centrale bank van een lidstaat, namelijk de president van de Bank van Letland, AB?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, waarborgen deze bepalingen deze persoon dan ook nog steeds immuniteit tegen een strafrechtelijke procedure nadat hij het ambt van president van de centrale bank van een lidstaat, en dus ook het ambt van lid van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank, heeft neergelegd?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, heeft deze immuniteit dan enkel betrekking op de vrijstelling van „rechtsvervolging” als bedoeld in artikel 11, onder a), van Protocol nr. 7 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dan wel ook op strafrechtelijke vervolging, met inbegrip van de betekening van de tenlastelegging en de bewijsverkrijging? Indien de immuniteit van toepassing is op de strafrechtelijke vervolging, heeft deze omstandigheid dan invloed op de mogelijkheid om bewijzen te gebruiken?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, staat artikel 11, onder a), van Protocol nr. 7 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 17 van dat Protocol, dan toe dat degene die verantwoordelijk is voor de procedure of, in het desbetreffende stadium van de procedure, de rechtsprekende formatie, beoordeelt of de Europese Unie belang heeft bij die procedure en dat die instantie enkel indien het bestaan van dit belang wordt vastgesteld, te weten wanneer de gelaakte handelingen van AB verband houden met zijn ambt bij een instelling van de Europese Unie, de betrokken instelling, namelijk de Europese centrale bank, verzoekt om de immuniteit van deze persoon op te heffen?

Houdt het antwoord op de vraag of de Europese Unie belang heeft bij de toepassing van de bepalingen van Protocol nr. 7 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, noodzakelijkerwijs altijd rechtstreeks verband met beslissingen die de betrokkene heeft genomen of handelingen die hij heeft verricht in de uitoefening van zijn ambt bij een instelling van de Europese Unie? Kan tegen een dergelijke ambtenaar een strafrechtelijke procedure worden ingeleid indien zijn inbeschuldigingstelling geen verband houdt met zijn taken bij een instelling van de Europese Unie maar met activiteiten die hij heeft verricht in het kader van zijn ambt in een lidstaat?

____________