Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door Landesgericht Korneuburg (Oostenrijk) op 15 oktober 2018 – British Airways Plc / MF

(Zaak C-643/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Korneuburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: British Airways Plc

Verwerende partij: MF

Prejudiciële vragen

1.     Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/20041 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, zich ook kan beroepen op buitengewone omstandigheden die zich niet hebben voorgedaan tijdens de door de luchtreiziger geboekte vlucht, maar wel op dezelfde dag tijdens een – niet onmiddellijk – daaraan voorafgaande vlucht met het vliegtuig dat in het kader van een rotatievlucht moest worden ingezet voor de vlucht die door de luchtreiziger was geboekt?

2.    Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat „alle redelijke maatregelen” die de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, in geval van buitengewone omstandigheden moet hebben getroffen om een verplichting tot betaling van compensatie krachtens artikel 7 van die verordening af te wenden, alleen op de voorkoming van de „buitengewone omstandigheden” [in casu de toewijzing van nieuwe (latere) „air-traffic-control-slots” door de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol)] gericht moeten zijn; of dient de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, bovendien ook redelijke maatregelen te treffen om de annulering of de grote vertraging zelf te voorkomen?

3.    Indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, inderdaad redelijke maatregelen moet treffen om een grote vertraging zelf te voorkomen, moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 dan aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij, ter afwending van een verplichting tot betaling van compensatie krachtens artikel 7 van die verordening, bij een vervoer van passagiers op een uit twee (of meer) vluchten bestaande luchtverbinding ermee kan volstaan redelijke maatregelen te treffen om te voorkomen dat de door haar uit te voeren vlucht die vertraging dreigt op te lopen, daadwerkelijk vertraging oploopt; of moet zij bovendien redelijke maatregelen treffen om te voorkomen dat de individuele passagier met grote vertraging op de eindbestemming aankomt (bijvoorbeeld door na te gaan of een omboeking op een andere vlucht mogelijk is)?

____________

1 PB 2004, L 46, blz. 1.