Language of document : ECLI:EU:C:2015:578

Zaak C‑266/14

Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (CC.OO.)

tegen

Tyco Integrated Security SL

en

Tyco Integrated Fire & Security Corporation Servicios SA

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Audiencia Nacional)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2003/88/EG – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Organisatie van de arbeidstijd – Artikel 2, punt 1 – Begrip ‚arbeidstijd’ – Werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek – Tijd voor de reis tussen de woonplaats van de werknemers en de locatie van de eerste en de laatste klant”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015

1.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd – Arbeidstijd – Begrip – Werknemers die geen vaste of gebruikelijke werkplek (meer) hebben – Tijd voor de reis tussen de woonplaats van de werknemers en de locatie van de eerste en de laatste klant – Daaronder begrepen

(Richtlijn 2003/88 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, punt 1)

2.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd – Werkingssfeer – Beloning – Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 2003/88 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, lid 1)

1.        Artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden waarin werknemers geen vaste of gebruikelijke werkplek (meer) hebben, de tijd die zij dagelijks besteden aan de reis tussen hun woonplaats en de locatie van de door hun werkgever aangeduide eerste en laatste klant, „arbeidstijd” in de zin van deze bepaling is.

Het Hof heeft namelijk al bij herhaling geoordeeld dat artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 het begrip „arbeidstijd” omschrijft als de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken, en dat dit begrip tegenover de rusttijd staat, twee begrippen die elkaar uitsluiten. In deze context voorziet deze richtlijn niet in een tussencategorie tussen arbeidstijden en rusttijden.

Wat om te beginnen het eerste bestanddeel van het begrip „arbeidstijd” betreft, volgens hetwelk de werknemer zijn werkzaamheden of functie moet uitoefenen, zijn de reizen die werknemers die sinds het besluit van hun werkgever om de regionale kantoren te sluiten niet langer een vaste of gebruikelijke werkplek hebben, moeten maken om de door de werkgever aangewezen klanten te bezoeken, het noodzakelijke instrument om technische werkzaamheden bij die klanten te kunnen uitvoeren. Overigens beschouwde de werkgever, toen hij die regionale kantoren nog niet had gesloten, de tijd die zijn werknemers besteedden aan de reis tussen die kantoren en de locatie van de eerste en de laatste klant van de dag wél als arbeidstijd. Zou met die reizen geen rekening worden gehouden, dan zou dat ertoe leiden dat een werkgever kan claimen dat alleen de tijd gedurende welke zijn werknemers de betrokken werkzaamheden bij de klanten verrichten, onder het begrip „arbeidstijd” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 valt. Dat zou tot gevolg hebben dat dit begrip verkeerd wordt opgevat en dat het doel de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen wordt ondermijnd.

Wat vervolgens het tweede bestanddeel van dit begrip betreft, volgens hetwelk de werknemer gedurende de arbeidstijd ter beschikking van de werkgever moet staan, hiervoor is beslissend dat de werknemer fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever bepaalde plaats en zich er tot diens beschikking moet houden teneinde zo nodig onmiddellijk de adequate prestaties te kunnen verlenen. Van een werknemer kan dus maar worden gezegd dat hij ter beschikking van zijn werkgever staat, als hij in een situatie wordt gebracht waarin hij juridisch verplicht is de instructies van zijn werkgever te volgen en zijn werkzaamheden voor hem uit te oefenen. De mogelijkheid voor de werknemers om hun tijd vrijer te besteden en zich met hun eigen zaken bezig te houden, wijst er daarentegen op dat die tijd geen arbeidstijd in de zin van richtlijn 2003/88 is. In het onderhavige geval dienen de betrokken werknemers gedurende de tijd van de reis tussen hun eerste en laatste klant van de dag de instructies van hun werkgever op te volgen, die de volgorde van de klanten kan wijzigen of bezoeken kan schrappen of toevoegen.

Wat ten slotte het derde bestanddeel van het begrip „arbeidstijd” betreft, volgens hetwelk de werknemer tijdens de betrokken periode aanwezig dient te zijn op het werk, moet, als een werknemer die niet langer een vaste werkplek heeft, zijn functie uitoefent tijdens de rit naar of van een klant, er ook van worden uitgegaan dat die werknemer tijdens deze rit op het werk aanwezig is. De werkplek van werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek kan immers niet worden beperkt tot de plaatsen, op de locaties van de klanten van hun werkgever, waar zij hun werkzaamheden concreet uitvoeren, aangezien het reizen wezenlijk verbonden is met de hoedanigheid van die werknemers.

(cf. punten 25, 26, 30, 32, 33, 35‑39, 43, 50 en dictum)

2.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 48)