Language of document :

Beroep ingesteld op 25 oktober 2019 – Commissie/Polen

(Zaak C-791/19)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Banks, H. Krämer, S. L. Kalėda, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

1.    Vaststellen dat de Republiek Polen,

door toe te laten dat de inhoud van rechterlijke beslissingen gekwalificeerd kan worden als een tuchtrechtelijk te vervolgen beroepsfout jegens de rechters bij de gewone rechtelijke instanties [artikel 107, lid 1, van de ustawa – Prawo o ustroju sądów powszechnych (wet inzake de gewone rechtelijke instanties) en artikel 97, leden 1 en 3, van de ustawa o Sądzie Najwyższym (wet inzake de Sąd Najwyższy)],

door niet de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy te waarborgen, die verantwoordelijk is voor de toetsing van beslissingen in disciplinaire procedures jegens rechters [artikel 3, punt 5, artikel 27 en artikel 73, lid 1, van de ustawa o Sądzie Najwyższym, gelezen in samenhang met artikel 9a van de ustawa o Krajowej Radzie Sądownictwa (wet inzake de nationale raad voor de rechtspraak)],

door de president van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy het recht toe te kennen in zaken van rechters bij gewone rechterlijke instanties naar eigen inzicht de bevoegde tuchtrechter in eerste aanleg aan te wijzen (artikel 110, lid 3, en artikel 114, lid 7, van de ustawa – Prawo o ustroju sądów powszechnych) en daardoor niet te waarborgen dat een tuchtzaak wordt beslecht door een „gerecht dat [...] bij wet is ingesteld”, en

door de Minister Sprawiedliwości (minister van Justitie) de bevoegdheid toe te kennen om de functionaris verantwoordelijk voor de disciplinaire procedure van de minister van Justitie te benoemen (artikel 112b ustawa – Prawo o ustroju sądów powszechnych), en daardoor niet te waarborgen dat tuchtzaken jegens rechters bij gewone rechtelijke instanties binnen een redelijke termijn worden behandeld, en door te bepalen dat handelingen in verband met de aanwijzing van een raadsman en het opnemen van de verdediging door de raadsman het verloop van de disciplinaire procedure niet schorsen (artikel 113a ustawa – Prawo o ustroju sądów powszechnych) en dat een tuchtrechter de procedure voortzet ondanks de gerechtvaardigde afwezigheid van de daarvan in kennis gestelde beklaagde of zijn raadsman (artikel 115a, lid 3, ustawa – Prawo o ustroju sądów powszechnych), en daardoor niet het recht van verweer van de beklaagde rechters bij gewone rechterlijke instanties te waarborgen,

de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, op haar rusten, en tevens dat de Republiek Polen,

door toe te laten dat het recht van rechterlijke instanties om het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken, wordt ingeperkt door de mogelijkheid dat een disciplinaire procedure wordt ingesteld,

de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 267, tweede en derde alinea, VWEU op haar rusten.

2.    De Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ten eerste, wat betreft de schending van artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, voert de Commissie aan dat de litigieuze bepalingen (i) toelaten dat de inhoud van rechterlijke beslissingen kan worden gekwalificeerd als een tuchtrechtelijk te vervolgen beroepsfout, (ii) niet de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy waarborgen, die verantwoordelijk is voor de toetsing van beslissingen in disciplinaire procedures, (iii) de president van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy het recht toekennen in zaken van rechters bij gewone rechterlijke instanties naar eigen inzicht de bevoegde tuchtrechter in eerste aanleg aan te wijzen en daardoor niet waarborgen dat een tuchtzaak wordt beslecht door een „gerecht dat [...] bij wet is ingesteld”, (iv) niet waarborgen dat tuchtzaken jegens rechters bij gewone rechtelijke instanties binnen een redelijke termijn worden behandeld, en evenmin het recht van verweer van de beklaagde rechters waarborgen.

Ten tweede, wat betreft de schending van artikel 267, tweede en derde alinea, VWEU, voert de Commissie aan dat de litigieuze nationale bepalingen toelaten dat het recht van rechterlijke instanties om het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken, wordt ingeperkt door de mogelijkheid dat een disciplinaire procedure wordt ingesteld.

____________