Language of document : ECLI:EU:C:2019:242

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

21 maart 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Betalingsdiensten in de interne markt – Richtlijn 2007/64/EG – Artikel 74, lid 2 – Betalingsopdracht per overschrijving – Onjuiste unieke identificator die door de betaler is verstrekt – Uitvoering van de betalingstransactie op basis van de unieke identificator – Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde”

In zaak C‑245/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunale ordinario di Udine (rechter in eerste aanleg Udine, Italië) bij beslissing van 30 maart 2018, ingekomen bij het Hof op 9 april 2018, in de procedure

Tecnoservice Int. Srl, in staat van faillissement,

tegen

Poste Italiane SpA,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, E. Juhász en I. Jarukaitis (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Poste Italiane SpA, vertegenwoordigd door A. Fratini, avvocatessa,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door F. Subrani en A. Collabolletta, avvocati dello Stato,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en O. Serdula als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Tserepa-Lacombe en V. Di Bucci als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 74 en 75 van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG (PB 2007, L 319, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Tecnoservice Int. Srl, in staat van faillissement (hierna: „Tecnoservice”), en Poste Italiane SpA betreffende de betaling van een som geld aan een verkeerde begunstigde wegens een onjuiste unieke identificator die door de betaler is verstrekt.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 40, 43 en 48 van richtlijn 2007/64 luiden als volgt:

„(40)      Ten behoeve van een volledig geïntegreerde automatische verwerking van betalingen van begin tot einde en voor het bieden van rechtszekerheid wat de nakoming van elke onderliggende verplichting tussen betalingsdienstgebruikers betreft, is het van essentieel belang dat het volledige bedrag dat door de betaler is overgemaakt, op de rekening van de begunstigde wordt gecrediteerd. [...]

[...]

(43)      Teneinde de doelmatigheid van betalingen overal in de [Europese Unie] te bevorderen, dient een maximale uitvoeringstermijn van één dag te worden vastgesteld voor alle door de betaler ingeleide, in euro of in een valuta van een lidstaat buiten de eurozone luidende betalingsopdracht die geen valutawissel vereisen, met inbegrip van overmakingen en geldtransfers. [...] Gezien het feit dat nationale betalingsinfrastructuren veelal zeer efficiënt zijn en om verslechtering van het huidige niveau van dienstverlening te voorkomen, dient de lidstaten te worden toegestaan in voorkomend geval regels te stellen of te handhaven die een uitvoeringstermijn van minder dan één werkdag specificeren.

[...]

(48)      Het moet mogelijk zijn voor de betalingsdienstaanbieder om op ondubbelzinnige wijze aan te geven welke informatie nodig is om een betalingsopdracht correct uit te voeren. Teneinde fragmentatie te vermijden en het opzetten van geïntegreerde betalingssystemen in de [Unie] niet in het gedrang te brengen, mag het de lidstaten daarentegen niet worden toegestaan te verlangen dat voor betalingstransacties een specifieke identificator wordt gebruikt. De lidstaten mogen echter wel verlangen dat de betalingsdienstaanbieder van de betaler zorgvuldig handelt en nagaat, voor zover zulks technisch en zonder manuele interventie mogelijk is, of de unieke identificator coherent is en indien de unieke identificator niet coherent blijkt te zijn, de betaalopdracht weigert en de betaler daaromtrent inlicht. De aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder dient beperkt te blijven tot de correcte uitvoering van de betalingstransactie in overeenstemming met de betalingsopdracht van de betalingsdienstgebruiker.”

4        Artikel 4 van deze richtlijn bepaalt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

5.      ,betalingstransactie’: een door de betaler of de begunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn;

[...]

21.      ,unieke identificator’: de door de betalingsdienstaanbieder aan de betalingsdienstgebruiker medegedeelde combinatie van letters, nummers en symbolen, door laatstgenoemde te verstrekken om de andere bij een betalingstransactie betrokken betalingsdienstgebruiker en/of zijn betaalrekening ondubbelzinnig te identificeren;

[...]”

5        Artikel 37 van deze richtlijn, dat is opgenomen in hoofdstuk 2 („Eenmalige betalingstransacties”) van titel III ervan, heeft als opschrift „Informatie en voorwaarden” en bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende informatie en voorwaarden aan de betalingsdienstgebruiker worden verstrekt of ter beschikking worden gesteld:

a)      gedetailleerde informatie of unieke identificator die door de betalingsdienstgebruiker moet worden verstrekt opdat een betalingsopdracht correct kan worden uitgevoerd;

[...]”

6        Hoofdstuk 3 („Raamcontracten”), dat deel uitmaakt van titel III van deze richtlijn, bevat artikel 42, met als opschrift „Mededeling van de voorwaarden”. Dit artikel luidt als volgt:

„De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende informatie en voorwaarden aan de betalingsdienstgebruiker worden verstrekt:

[...]

2.      gebruik van een betalingsdienst:

[...]

b)      de gedetailleerde informatie of de unieke identificator die door de betalingsdienstgebruiker moet worden verstrekt opdat een betalingsopdracht correct kan worden uitgevoerd;

[...]”

7        Artikel 74 van richtlijn 2007/64 heeft als opschrift „Onjuiste unieke identificator” en bepaalt:

„1.      Indien een betalingsopdracht wordt uitgevoerd op basis van de unieke identificator, wordt de betalingsopdracht geacht correct te zijn uitgevoerd wat de in de unieke identificator gespecificeerde begunstigde betreft.

2.      Indien de unieke identificator die door de betalingsdienstgebruiker is verstrekt, onjuist is, is de betalingsdienstaanbieder uit hoofde van artikel 75 niet aansprakelijk voor de niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering van de betalingstransactie.

De betalingsdienstaanbieder van de betaler levert evenwel redelijke inspanningen om de met de betalingstransactie verband houdende geldmiddelen terug te verkrijgen.

[...]

3.      Indien de betalingsdienstgebruiker aanvullende informatie verstrekt naast de informatie die krachtens artikel 37, lid 1, onder a), of artikel 42, punt 2), onder b), vereist is, is de betalingsdienstaanbieder alleen aansprakelijk voor de uitvoering van betalingstransacties overeenkomstig de unieke identificator die door de betalingsdienstgebruiker is gespecificeerd.”

8        In de leden 1 en 2 van artikel 75 van deze richtlijn, dat het opschrift „Niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering” draagt, wordt in wezen bepaald dat de aansprakelijkheden die zij vaststellen van toepassing zijn „onverminderd [...] artikel 74, leden 2 en 3,” van deze richtlijn.

 Italiaans recht

9        Richtlijn 2007/64 is omgezet in Italiaans recht bij decreto legislativo n. 11, recante attuazione della direttiva 2007/64/CE (wetsbesluit nr. 11 tot omzetting van richtlijn 2007/64/EG) van 27 januari 2010 (gewoon supplement bij GURI nr. 36 van 13 februari 2010; hierna: „wetsbesluit nr. 11/2010”).

10      De artikelen 24 en 25 van wetsbesluit nr. 11/2010 hebben de artikelen 74 en 75 van richtlijn 2007/64 in vrijwel identieke bewoordingen omgezet in nationaal recht.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11      Op 3 augustus 2015 heeft een schuldenaar van Tecnoservice zijn bank opgedragen per bankoverschrijving een betaling aan deze vennootschap te verrichten op een rekening bij Poste Italiane met een unieke identificator in de zin van artikel 4, punt 21, van richtlijn 2007/64, namelijk een internationaal bankrekeningnummer (hierna: „IBAN”). De naam van de beoogde begunstigde van deze overschrijving, Tecnoservice, was ook vermeld in deze betalingsopdracht.

12      De overschrijving is verricht naar de rekening die overeenkomt met dit IBAN. Gebleken is echter dat deze overschrijving is gedaan ten gunste van een andere entiteit dan Tecnoservice, die derhalve nooit het haar verschuldigde bedrag heeft ontvangen.

13      Tecnoservice heeft bij de Tribunale ordinario di Udine (rechter in eerste aanleg Udine, Italië) – de verwijzende rechter – beroep ingesteld tegen Poste Italiane teneinde Poste Italiane aansprakelijk te stellen, aangezien zij niet had gecontroleerd of het door de opdrachtgever gespecificeerde IBAN overeenkwam met de naam van de begunstigde. Aldus heeft Poste Italiane het mogelijk gemaakt dat het betrokken bedrag aan een verkeerde begunstigde is gecrediteerd, hoewel er voldoende aanwijzingen waren dat de unieke identificator onjuist was.

14      Poste Italiane stelt dat zij niet aansprakelijk kan worden gesteld aangezien zij de overschrijving heeft verricht op de rekening die overeenkomt met het door de opdrachtgever gespecificeerde IBAN en dat zij niet is gehouden tot enige verdere controle.

15      De verwijzende rechter merkt in dit verband op dat richtlijn 2007/64 in wezen bepaalt dat een op basis van de unieke identificator uitgevoerde betalingsopdracht wordt geacht correct te zijn uitgevoerd.

16      De artikelen 74 en 75 van richtlijn 2007/64, en dus ook de relevante bepalingen van de nationale wetgeving, kunnen volgens de verwijzende rechter echter op twee verschillende manieren worden uitgelegd.

17      Volgens de eerste uitlegging zijn deze twee artikelen uitsluitend van toepassing op de relatie tussen de betaler en zijn bank en niet op de relatie tussen de bank van de begunstigde en andere belanghebbenden, zoals de opdrachtgever, de werkelijke begunstigde of de verkeerde begunstigde. In dit geval zou op laatstgenoemde relatie alleen de nationale regeling moeten worden toegepast, welke vaak is gebaseerd op andere en ruimere aansprakelijkheidsregels dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.

18      Volgens de tweede uitlegging zijn beide artikelen van toepassing op de gehele betalingstransactie, waaronder ook de tussenkomst van de bank van de begunstigde. In dit geval zou ook de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde strikt samenhangen met het zuiver eerbiedigen van het door de opdrachtgever ingevulde IBAN.

19      In dit verband merkt de verwijzende rechter op dat de beslissingen ter zake van de organen die belast zijn met de buitengerechtelijke geschillenbeslechting in het kader van de Arbitro Bancario e Finanziario (ombudsman voor bancaire en financiële geschillen, Italië) divergeren, maar dat de instantie die verantwoordelijk is voor de coördinatie tussen deze organen heeft verklaard dat zij voorstander is van de tweede uitlegging.

20      In deze omstandigheden heeft de Tribunale ordinario di Udine de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moeten de artikelen 74 en 75 van richtlijn [2007/64], in de versie die van kracht was op 3 augustus 2015, betreffende de verplichtingen en beperkingen van de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder, zoals omgezet in Italiaans recht bij de artikelen 24 en 25 van [wetsbesluit nr. 11/2010], aldus worden uitgelegd dat zij alleen van toepassing zijn op de betalingsdienstaanbieder van diegene die opdracht geeft tot de betalingsdienst, dan wel aldus dat zij ook van toepassing zijn op de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

21      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 74 en 75 van richtlijn 2007/64 aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer een betalingsopdracht wordt uitgevoerd overeenkomstig de door de betalingsdienstgebruiker verstrekte unieke identificator, maar deze niet overeenstemt met de door diezelfde gebruiker vermelde naam van de begunstigde, de beperking van de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder alleen geldt voor de betalingsdienstaanbieder van de opdrachtgever dan wel ook voor de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde.

22      Er zij aan herinnerd dat artikel 74, lid 1, van richtlijn 2007/64 bepaalt dat „[i]ndien een betalingsopdracht wordt uitgevoerd op basis van de unieke identificator, [...] de betalingsopdracht geacht [wordt] correct te zijn uitgevoerd wat de in de unieke identificator gespecificeerde begunstigde betreft”. In de eerste alinea van lid 2 van dit artikel wordt verduidelijkt dat „[i]ndien de unieke identificator die door de betalingsdienstgebruiker is verstrekt, onjuist is, [...] de betalingsdienstaanbieder uit hoofde van artikel 75 niet aansprakelijk [is] voor de niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering van de betalingstransactie”.

23      Aangezien uit de gegevens van het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat de twijfels van de verwijzende rechter in wezen betrekking hebben op de uitlegging van artikel 74, lid 2, van richtlijn 2007/64, dat specifiek het geval betreft waarin de door de betalingsdienstgebruiker verstrekte unieke identificator onjuist is, kan bijgevolg ermee worden volstaan deze bepaling uit te leggen om deze rechter een nuttig antwoord te geven.

24      Er zij aan herinnerd dat bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht volgens vaste rechtspraak van het Hof niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt [arresten van 2 september 2015, Surmačs, C‑127/14, EU:C:2015:522, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 16 november 2016, DHL Express (Austria), C‑2/15, EU:C:2016:880, punt 19].

25      In casu dient te worden vastgesteld dat de bewoordingen van artikel 74, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2007/64, waarin alleen het begrip „betalingsdienstaanbieder” wordt gebruikt, geen onderscheid maken tussen de verschillende betalingsdienstaanbieders. In het licht van deze bewoordingen geldt de in deze bepaling opgenomen beperking van de aansprakelijkheid dus voor elk van de bij de transactie betrokken aanbieders, en niet slechts voor één van hen.

26      Deze letterlijke uitlegging vindt steun in de context waarin deze bepaling is opgenomen. Ten eerste wordt de „betalingstransactie” in artikel 4, punt 5, van richtlijn 2007/64 voor de toepassing van deze richtlijn immers gedefinieerd als een „door de betaler of de begunstigde geïnitieerde” handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn. Uit deze definitie blijkt dus dat het begrip „betalingstransactie” betrekking heeft op één enkele globale handeling tussen de betaler en de begunstigde en niet alleen op de respectieve relatie van de betaler en de begunstigde met hun eigen betalingsdienstaanbieder.

27      Ten tweede verplicht artikel 74, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2007/64 alleen „de betalingsdienstaanbieder van de betaler” om redelijke inspanningen te leveren om de met de betalingstransactie gemoeide geldmiddelen terug te verkrijgen. Indien de Uniewetgever de gevolgen van artikel 74, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2007/64 had willen beperken tot de betalingsdienstaanbieder van de betaler, voor wat de betalingen betreft die worden verricht op basis van een door de gebruiker verstrekte unieke identificator, zou hij dit ook in deze bepaling duidelijk hebben gemaakt.

28      Bovendien vindt de uitlegging van artikel 74, lid 2, van richtlijn 2007/64, zoals uiteengezet in punt 25 van dit arrest, ook steun in de doelstellingen van deze richtlijn. Er zij immers op gewezen dat uit overweging 40 van richtlijn 2007/64 blijkt dat deze richtlijn met name beoogt om een volledig geïntegreerde automatische verwerking van betalingen te waarborgen en uit overweging 43 dat zij tot doel heeft de doelmatigheid en de snelheid van betalingen te verbeteren. Deze doelstellingen van automatische verwerking en snelheid van betalingen worden beter gediend door een uitlegging van deze bepaling die de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder zowel van de betaler als van de begunstigde beperkt, hetgeen deze aanbieders dus vrijstelt van de verplichting om na te gaan of de door de betalingsdienstgebruiker verstrekte unieke identificator inderdaad overeenkomt met de persoon die als begunstigde is vermeld.

29      Voorts zij erop gewezen dat in overweging 48 van richtlijn 2007/64 inderdaad wordt verduidelijkt dat de lidstaten wel mogen verlangen dat de betalingsdienstaanbieder „van de betaler” zorgvuldig handelt, voor zover zulks technisch en zonder manuele interventie mogelijk is. In deze overweging wordt echter zonder onderscheid tussen de twee categorieën betalingsdienstaanbieders aangegeven dat de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder beperkt moet blijven tot de correcte uitvoering van de betalingstransactie in overeenstemming met de betalingsopdracht van de betalingsdienstgebruiker.

30      Uit een en ander volgt dat op de gestelde vraag dient te worden geantwoord dat artikel 74, lid 2, van richtlijn 2007/64 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een betalingsopdracht wordt uitgevoerd overeenkomstig de door de betalingsdienstgebruiker verstrekte unieke identificator, maar deze niet overeenstemt met de door diezelfde gebruiker vermelde naam van de begunstigde, de beperking van de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder als bedoeld in deze bepaling zowel geldt voor de betalingsdienstaanbieder van de betaler als voor de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde.

 Kosten

31      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 74, lid 2, van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een betalingsopdracht wordt uitgevoerd overeenkomstig de door de betalingsdienstgebruiker verstrekte unieke identificator, maar deze niet overeenstemt met de door diezelfde gebruiker vermelde naam van de begunstigde, de beperking van de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder als bedoeld in deze bepaling zowel geldt voor de betalingsdienstaanbieder van de betaler als voor de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.