Language of document : ECLI:EU:F:2011:151

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

26 september 2011

Zaak F‑31/06

Marco Pino

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Aanstelling – Artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut – Vergelijkend onderzoek voor overgang van categorie dat vóór 1 mei 2004 is bekendgemaakt – Kandidaat die vóór 1 mei 2006 op reservelijst is geplaatst – Indeling in rang – Toepassing van vermenigvuldigingsfactor lager dan 1 – Verlies van bevorderingspunten”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Pino primair vraagt om nietigverklaring van de besluiten om hem aan te stellen in de hogere categorie, voor zover hij daarbij is ingedeeld in een lagere rang dan die waarin hij krachtens de statutaire bepalingen had moeten worden ingedeeld.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Elke partij draagt haar eigen kosten. De Raad, interveniënt, draagt zijn eigen kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Aanstelling in rang van in aankondiging van vergelijkend onderzoek aangegeven functiegroep – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 31; bijlage XIII, art. 5, lid 2)

2.      Ambtenaren – Loopbaan – Invoering van overgangsregels voor overgang van oude naar nieuwe loopbaanstelsel van ambtenaren – Regels voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 2, lid 1, en 5, lid 2)

3.      Recht van de Unie – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Voorwaarden

4.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

5.      Ambtenaren – Beroep – Procesbelang – Middel inzake schending van wezenlijke vormvoorschriften – Gebonden bevoegdheid van administratie

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

6.      Ambtenaren – Bezoldiging – Overgangsregels die na inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 gelden – Bepaling van rang en vermenigvuldigingsfactor

(Ambtenarenstatuut, art. 45 bis; bijlage XIII, art. 2, 5, lid 2, 7 en 8)

7.      Ambtenaren – Bevordering – Verandering van categorie na intern vergelijkend onderzoek – Recht op behoud van bevorderingspunten – Geen

(Ambtenarenstatuut, art. 45; bijlage XIII, art. 5)

1.      Artikel 31, lid 1, van het Ambtenarenstatuut bepaalt dat de geslaagde kandidaten van een vergelijkend onderzoek worden aangesteld in de rang van de functiegroep vermeld in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek waartoe zij zijn toegelaten.

Ofschoon uit deze bepaling noodzakelijkerwijs moet worden afgeleid dat geslaagde kandidaten van interne vergelijkende onderzoeken moeten worden aangesteld in de rang die is vermeld in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek op basis waarvan zij zijn aangeworven, kon de vaststelling van het niveau van de te vervullen ambten en van de voorwaarden om geslaagde kandidaten in die ambten aan te stellen, waartoe de betrokken instelling in het kader van de bepalingen van het oude Statuut was overgegaan toen zij de aankondigingen van vergelijkend onderzoek opstelde, geen gevolgen meer hebben na de datum van 1 mei 2004 die de wetgever van de Unie had gekozen voor de inwerkingtreding van de nieuwe loopbaanstructuur van de ambtenaren.

Het uit artikel 31, lid 1, van het Statuut volgende recht van geslaagde kandidaten van een vergelijkend onderzoek op de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek aangegeven rang kan dus alleen gelden wanneer de voorschriften niet veranderen, aangezien de wettigheid van een besluit moet worden beoordeeld op basis van de elementen rechtens die van kracht waren op het moment waarop het werd genomen en deze bepaling de administratie dus niet kan verplichten om een besluit te nemen dat niet in overeenstemming is met het Statuut, zoals gewijzigd door de wetgever, en dat derhalve onwettig is.

In deze context, die wordt gekenmerkt door de afschaffing, met ingang van 1 mei 2004 en in het kader van de nieuwe loopbaanstructuur, van de rangen aangegeven in de aankondigingen van vergelijkende onderzoeken die vóór die datum waren bekendgemaakt, heeft de wetgever artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut kunnen vaststellen om de aan die situatie inherente problemen op te lossen en de indeling in rang te kunnen bepalen van geslaagde kandidaten van interne vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie die vóór 1 mei 2006 op reservelijsten zijn geplaatst en na 1 mei 2004 op basis van die vergelijkende onderzoeken in de nieuwe categorie zijn aangesteld.

Het is juist dat de in artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut vastgelegde indelingen in rang niet overeenkomen met de rangen die zijn aangegeven in de aankondigingen van interne vergelijkende onderzoeken die vóór 1 mei 2004 zijn bekendgemaakt en dat deze bepaling afwijkt van de regel opgenomen in artikel 31 van het Statuut en overgenomen van artikel 31 van het oude Statuut. Gelet op zijn doel vormt artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut echter een overgangsbepaling met een bijzonder karakter die als zodanig voor een bepaalde categorie ambtenaren kan afwijken van de algemene regel van artikel 31 van het Statuut. Er zij immers aan herinnerd dat, wat de loopbaan van ambtenaren betreft, de vereisten in verband met de overgang van de ene wijze van beheer naar de andere, de administratie ertoe kunnen dwingen om tijdelijk en binnen bepaalde grenzen af te wijken van de strikte toepassing van de regels en beginselen van permanente waarde die gewoonlijk op de betrokken situaties van toepassing zijn.

(cf. punten 66‑70)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 11 juli 2007, Centeno Mediavilla e.a./Commissie, T‑58/05, punten 100 en 109

Gerecht voor ambtenarenzaken: 30 september 2010, De Luca/Commissie, F‑20/06, punt 86, en aangehaalde rechtspraak, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑563/10 P

2.      Artikel 2, lid 1, van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut voert een gelijkwaardigheid tussen de oude en de nieuwe rangen in die gunstiger is dan de indeling die in artikel 5, lid 2, van diezelfde bijlage is voorzien voor ambtenaren die zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie. Artikel 2, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut had echter slechts tot doel om de rangen van hen die op 30 april 2004 de hoedanigheid van ambtenaar hadden op 1 mei 2004 om te zetten, zodat de nieuwe loopbaanstructuur die op 1 mei 2006 volledig in werking moest treden op hen van toepassing was, en aan dit artikel kan dus geen reikwijdte worden toegekend die verder gaat dan de vaststelling van dat tijdelijke verband. Deze bepaling diende dus niet te worden toegepast om de indeling in rang vast te stellen van een ambtenaar wiens aanstelling in de hogere categorie pas op 27 april 2005 heeft plaatsgevonden, gelet op zijn hoedanigheid van geslaagde kandidaat van een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie waarvan de aankondiging vóór 1 mei 2004 was bekendgemaakt en de lijst van geschikte kandidaten vóór 1 mei 2006 was opgesteld.

(cf. punt 75)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: Centeno Mediavilla e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 112‑115

3.      Het recht om zich te beroepen op bescherming van het gewettigd vertrouwen komt toe aan iedere particulier die zich in een situatie bevindt waarin de administratie van de Unie, door hem nauwkeurige, onvoorwaardelijke, en onderling overeenstemmende toezeggingen te doen afkomstig van bevoegde en betrouwbare bronnen, gegronde verwachtingen bij hem heeft gewekt.

Er kan echter geen beroep worden gedaan op schending van dit beginsel wanneer de administratie geen nauwkeurige toezeggingen heeft gedaan.

(cf. punten 80 en 81)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 19 maart 2003, Innova Privat-Akademie/Commissie, T‑273/01, punt 26, en aangehaalde rechtspraak; Centeno Mediavilla e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 96

4.      Er is sprake van schending van het beginsel van gelijke behandeling wanneer verschillende situaties gelijk worden behandeld of wanneer twee groepen personen wier feitelijke en rechtssituatie niet wezenlijk verschillen, op verschillende wijze worden behandeld.

Geslaagde kandidaten van een algemeen vergelijkend onderzoek die vóór 1 mei 2004, de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, op de lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst, maar pas na die datum als ambtenaar zijn aangesteld, kunnen niet worden geacht tot dezelfde categorie personen te behoren als andere geslaagde kandidaten van hetzelfde vergelijkend onderzoek die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven.

Geslaagde kandidaten van vóór 1 mei 2004 bekendgemaakte interne vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie die na 1 mei 2004 op een reservelijst zijn geplaatst en dus pas na die datum in de hogere categorie konden worden aangesteld, behoren dus niet tot dezelfde categorie personen als geslaagde kandidaten van andere vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie die vóór 1 mei 2004 in de hogere categorie zijn aangesteld.

(cf. punten 96, 98 en 99)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 25 oktober 2005, De Bustamante Tello/Raad, T‑368/03, punt 69, en aangehaalde rechtspraak; Centeno Mediavilla e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 80

5.      Een ambtenaar heeft geen belang bij een verzoek om nietigverklaring van een besluit wegens een vormverzuim en met name wegens niet-nakoming van de motiveringsplicht, wanneer de administratie over geen enkele beoordelingsmarge beschikt en dus gehouden is om te handelen zoals zij heeft gedaan, zodat de nietigverklaring van het bestreden besluit slechts kan leiden tot een besluit dat inhoudelijk gezien gelijk is aan het nietig verklaarde besluit.

(cf. punt 112)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 23 april 2002, Campolargo/Commissie, T‑372/00, punt 62

6.      Artikel 7, lid 1, van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut bepaalt dat het maandelijkse basissalaris van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven in geen enkel opzicht verandert door de wijziging op die datum van de rangen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze bijlage. Hiertoe preciseert artikel 7, lid 2, dat voor iedere ambtenaar op 1 mei 2004 een vermenigvuldigingsfactor wordt berekend, die overeenkomt met de verhouding tussen het vóór 1 mei 2004 aan iedere ambtenaar uitgekeerde maandelijkse basissalaris en het in artikel 2, lid 2, van deze bijlage vastgestelde toepasselijke bedrag. Artikel 2, lid 3, bepaalt dat het salaris bij iedere nieuwe voorlopige rang wordt beschouwd als het toepasselijke bedrag in de zin van artikel 7 van bijlage XIII bij het Statuut. Artikel 7 beoogt dus te vermijden dat de nieuwe benaming van de rangen leidt tot enige wijziging in de maandelijkse basissalarissen van ambtenaren die onder het oude Statuut zijn aangeworven en met name dat zij zich op ongerechtvaardigde wijze verrijken.

Voorts bepaalt artikel 2, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut het maandelijkse basissalaris voor elke rang en salaristrap van de nieuwe voorlopige rangen. Volgens deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 8 van bijlage XIII bij het Statuut, waarbij de voorlopige rangen worden gewijzigd in nieuwe rangen van de twee, bij het nieuwe Statuut gecreëerde functiegroepen, zijn de salarissen van de verschillende rangen en salaristrappen van de functiegroep AST gelijk aan die van de functiegroep AD waarmee zij overeenkomen.

Bovendien voorziet artikel 45 bis van het Statuut in een systeem volgens hetwelk de overgang van de functiegroep AST (die de oude categorieën B, C en D vervangt) naar de functiegroep AD (die de oude categorie A vervangt) vanaf 1 mei 2006 niet langer plaatsvindt door middel van een intern vergelijkend onderzoek, maar door middel van de zogenoemde certificeringprocedure, die gebaseerd is op de succesvolle deelname aan een opleidingsprogramma. In artikel 45 bis, lid 3, van het Statuut wordt uitdrukkelijk bepaald dat de aanstelling van de ambtenaar in een functie in functiegroep AD niet van invloed is op zijn rang en salaristrap op het moment van aanstelling.

Gelet op deze bepalingen is het de wens van de wetgever van de Unie dat de overgang naar een hogere functiegroep leidt tot de uitoefening van de functie van administrateur en tot een gunstiger loopbaanperspectief, maar niet tot een onmiddellijk hoger salaris.

Het nieuwe Statuut voorziet dus niet in een wijziging van het basissalaris van de ambtenaar, noch als gevolg van de inwerkingtreding ervan noch als gevolg van de overgang van die ambtenaar naar de hogere functiegroep.

Ook al heeft de wetgever met de vaststelling van artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut een voordeel willen verlenen aan ambtenaren die na een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie blijk hebben gegeven van hun geschiktheid om ambten van de hogere categorie te vervullen, hij heeft niet gewild dat dit voordeel groter is dan dat van ambtenaren die vanaf 1 mei 2006 met succes deelnemen aan een certificeringprocedure.

Overeenkomstig artikel 7 van bijlage XIII bij het Statuut en bij gebreke van uitdrukkelijke bepalingen in tegengestelde zin in die bijlage, moet het salaris van ambtenaren die zijn aangesteld krachtens artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut dus in navolging van dat van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven, worden berekend met toepassing van een vermenigvuldigingsfactor.

(cf. punten 131‑139)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 11 mei 2011, Caminiti/Commissie, F‑71/09, punt 46

7.      Artikel 5 van bijlage XIII bij het Ambtenarenstatuut maakt voor de gevallen van overgang van categorie geen melding van de bevorderingspunten die in de oude categorie zijn verzameld. Dit artikel heeft immers met name tot doel, de indeling in rang en salaristrap te bepalen wanneer geslaagde kandidaten van interne vergelijkende onderzoeken voor de overgang van categorie die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst, onder het nieuwe Statuut in een hogere categorie worden aangesteld.

De aanstelling in een hogere rang na een intern vergelijkend onderzoek is overigens gelijk aan een bevordering, zodat de statutaire regels betreffende de bevordering in eigenlijke zin van toepassing zijn.

Aangezien de aanstelling in een hogere rang na een intern vergelijkend onderzoek dus gelijk is aan een bevordering, moet dit des te meer gelden voor een aanstelling in de hogere categorie na een intern vergelijkend onderzoek voor de overgang van categorie; de overgang naar de hogere categorie, die de uitoefening van andere werkzaamheden impliceert, vormt een bevordering en de regels voor de bevordering zijn van toepassing.

Werden de punten die zijn verzameld door een ambtenaar die op basis van artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut in een hogere categorie is aangesteld niet ingetrokken, dan zou dit tot gevolg hebben dat hij gemakkelijker wordt bevorderd, hoofdzakelijk op basis van de punten die in zijn oude categorie zijn verkregen, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 45 van het Statuut, volgens hetwelk de verdiensten van een voor bevordering in aanmerking komende ambtenaar moeten worden vergeleken met die van zijn collega’s van dezelfde rang. Uit dit artikel van het Statuut volgt immers dat de administratie bij de vergelijking van de verdiensten van voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren van dezelfde rang, rekening moet houden met de bevorderingspunten die zij in de betrokken rang hebben gekregen. De punten die een ambtenaar vóór zijn overgang van categorie heeft gekregen hebben echter betrekking op verdiensten waarvan hij in een ambt van een lagere categorie en bij de uitoefening van een ander soort werkzaamheden blijk heeft gegeven. Die punten dienden dus voor een bevordering naar de volgende rang in de lagere categorie en kunnen niet dienen voor een bevordering naar de volgende rang in de hogere categorie, waarin de betrokkene nog geen blijk heeft gegeven van zijn verdiensten.

In een dergelijk geval zou het behoud van de verzamelde punten tot gevolg hebben dat de ambtenaar die na een overgang van categorie is ingedeeld krachtens artikel 5, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut meer kans op een snelle bevordering zou hebben dan zijn collega’s van dezelfde rang die krachtens artikel 45 van het Statuut in de hogere categorie zijn ingedeeld, hetgeen in strijd zou zijn met het beginsel van gelijke behandeling, dat impliceert dat alle ambtenaren van dezelfde rang bij gelijke verdiensten dezelfde kansen op bevordering naar de hogere rang hebben.

(cf. punten 155‑157, 159 en 160)

Referentie:

Hof: 13 december 1984, Vlachos/Hof van Justitie, 20/83 en 21/83, punten 22‑24

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 juni 2007, Da Silva/Commissie, F‑21/06, punt 75