Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Riigikohus (Finland) op 29 november 2018 – H.K. / Openbaar Ministerie

(Zaak C-746/18)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Riigikohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: H.K.

Verwerende partij: Openbaar Ministerie

Prejudiciële vragen

Dient artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 20021 in het licht van de artikelen 7, 8, 11 en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat in een strafprocedure de toegang van overheidsinstanties tot gegevens die het mogelijk maken om de plaats van verzending en ontvangst, de datum, het tijdstip en de duur, de aard van de communicatiedienst, de gebruikte eindapparatuur en de locatie van het gebruik van mobiele eindapparatuur met betrekking tot een communicatie per telefoon of mobiele telefoon van een verdachte vast te stellen, een dusdanig ernstige inmenging vormt in de grondrechten zoals gewaarborgd door de genoemde artikelen van het Handvest, dat deze toegang op het gebied van het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten moet worden beperkt tot de bestrijding van zware criminaliteit, ongeacht de periode waarop de bewaarde gegevens waartoe de overheidsinstanties toegang hebben, betrekking hebben?

Dient artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58/EG uitgaande van het in het arrest van het Hof van 2 oktober 2018 in zaak C-207/16, punten 55 tot en met 57, geformuleerde evenredigheidsbeginsel aldus te worden uitgelegd dat, als de hoeveelheid van de in de eerste vraag bedoelde gegevens waartoe de overheidsinstanties toegang hebben, (zowel naar de aard van de gegevens als ook gezien de betrokken periode) niet groot is, de daarmee gepaard gaande inmenging in de grondrechten in het algemeen gerechtvaardigd kan zijn door de doelstelling van het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten en dat, naarmate de hoeveelheid van de gegevens waartoe de overheidsinstanties toegang hebben groter is, de strafbare feiten die met behulp van de inmenging moeten worden bestreden des te ernstiger moeten zijn?

Betekent de in het arrest van het Hof van 21 december 2016 in de gevoegde zaken C-203/15 en C-698/15, dictum 2, genoemde eis dat de gegevenstoegang van de bevoegde overheidsinstanties is onderworpen aan een voorafgaand toezicht door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke autoriteit, dat artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58/EG aldus dient te worden uitgelegd dat het Openbaar Ministerie dat het opsporingsonderzoek leidt en daarbij krachtens de wet verplicht is tot onafhankelijk handelen en uitsluitend gebonden is aan de wet en in het kader van het opsporingsonderzoek zowel de voor de verdachte belastende alsook ontlastende omstandigheden onderzoekt, maar later in de gerechtelijke procedure optreedt als openbaar aanklager, kan worden beschouwd als onafhankelijke bestuurlijke autoriteit?

____________

1     Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB 2002, L 201, blz. 37).