Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 3 december 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 24 september 2019 in zaak T-586/14 RENV, Xinyi PV Products (Anhui) Holdings/Commissie

(Zaak C-884/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, A. Demeneix, T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd, GMB Glasmanufaktur Brandenburg GmbH

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 24 september 2019 in zaak T-586/14 RENV, Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd/Commissie, vernietigen;

het eerste middel van het verzoekschrift in eerste aanleg ongegrond verklaren;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe behandeling van het tweede tot en met het vierde middel van het verzoekschrift in eerste aanleg;

de beslissing over de kosten van deze procedure en de voorgaande verwante procedures, te weten die welke hebben geleid tot het oorspronkelijke arrest, het arrest in hogere voorziening en het bestreden arrest, aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie beroept zich op drie middelen.

Ten eerste wordt in de punten 55 tot en met 61 van het bestreden arrest blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het Gerecht geeft daar een onjuiste uitlegging aan zowel artikel 2, lid 7, onder b), als artikel 2, lid 7, onder c), derde streepje, van de basisverordening1 . Het Gerecht heeft die bepalingen aldus opgevat dat zij een vereiste bevatten op grond waarvan behandeling als marktgerichte onderneming (hierna: „BMO”) alleen kan worden geweigerd ingeval de Commissie oordeelt dat de toepassing van artikel 2, leden 1 tot en met 6, van de basisverordening op de onderneming die verzoekt om BMO tot kunstmatige resultaten zou leiden. Met andere woorden, de analyse moet aantonen wat precies het gevolg is van de vastgestelde verstoring voor de boekhouding van de onderneming. Die verplichting om de invloed van de verstoring op prijzen, kosten en productiemiddelen aan te tonen, geldt echter alleen voor het eerste onderdeel van het eerste streepje van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, waar dat vereiste uitdrukkelijk wordt genoemd. In het arrest in de zaak Raad/Zhejiang Xinan Chemical Industrial Group heeft het Hof dat vereiste op die specifieke bewoordingen gebaseerd. Er is geen speelruimte om die redenering naar analogie uit te breiden tot alle vijf criteria voor BMO die zijn vastgesteld in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

Ten tweede wordt in de punten 62 tot en met 73 van het bestreden arrest blijk gegeven van verscheidene onjuiste rechtsopvattingen. Om te beginnen vormen kapitaalkosten net als arbeidskosten een productiefactor. Derhalve zijn beide subsidieregelingen rechtstreeks verbonden met de productiekosten. Hiernaast heeft het Gerecht zich niet uitgesproken over de door de Commissie uitgevoerde analyse van de gevolgen van de twee subsidieregelingen voor verzoekster in eerste aanleg, noch ten aanzien van de vaststelling van de relevante periode, noch ten aanzien van het ontvangen totaalbedrag. In plaats hiervan heeft het Gerecht zijn eigen beoordeling in de plaats gesteld van de economische beoordeling van de Commissie.

Ten derde geeft het bestreden arrest blijk van procedurele onregelmatigheden. Verzoekster in eerste aanleg heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de Commissie artikel 2, lid 7, onder c), derde streepje, van de basisverordening heeft uitgelegd, maar alleen tegen de wijze waarop zij die bepaling heeft toegepast op de feiten. Het Gerecht heeft dus ultra vires geoordeeld. Voorts heeft het Gerecht het recht van de Commissie om te worden gehoord geschonden, door haar geen mogelijkheid te bieden om zich uit te laten over de in het bestreden arrest ontwikkelde nieuwe uitlegging van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

____________

1 Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 2009, L 343, blz. 51, met rectificaties in PB 2011, L 36, blz. 20 en PB 2016, L 44, blz. 20).