Language of document : ECLI:EU:C:2016:41

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

21 januari 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 6, punt 2 – Rechterlijke bevoegdheid – Vordering tot vrijwaring of tot voeging of tussenkomst, door een derde aanhangig gemaakt tegen een partij bij een procedure voor het gerecht waarbij de oorspronkelijke vordering aanhangig is gemaakt”

In zaak C‑521/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Korkein oikeus (hoogste rechterlijke instantie in Finland) bij beslissing van 14 november 2014, ingekomen bij het Hof op 18 november 2014, in de procedure

SOVAG – Schwarzmeer und Ostsee Versicherungs-Aktiengesellschaft

tegen

If Vahinkovakuutusyhtiö Oy,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur), A. Prechal en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 september 2015,

gelet op de opmerkingen van:

–        SOVAG – Schwarzmeer und Ostsee Versicherungs-Aktiengesellschaft, vertegenwoordigd door R. Heß, Rechtsanwalt, E. Salonen, asianajaja, en A. Staudinger,

–        If Vahinkovakuutusyhtiö Oy, vertegenwoordigd door J. Tanhuanpää,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door J. Heliskoski als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en E. Paasivirta als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, punt 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SOVAG – Schwarzmeer und Ostsee Versicherungs-Aktiengesellschaft (hierna: „SOVAG”), een in Duitsland gevestigde verzekeringsmaatschappij, en If Vahinkovakuutusyhtiö Oy (hierna: „If”), een in Finland gevestigde verzekeringsmaatschappij, betreffende een verzoek om vergoeding van een voor de schadeloosstelling van het slachtoffer van een verkeersongeval betaald geldbedrag.

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

3        Volgens overweging 2 van verordening nr. 44/2001 heeft deze laatste tot doel om in het belang van de goede werking van de interne markt „[b]epalingen [vast te stellen] die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is”.

4        De overwegingen 11 tot en met 13 en 15 van deze verordening luiden als volgt:

„(11) De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.

(12)      Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.

(13)      In het geval van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.

[...]

(15)      Met het oog op een harmonische rechtsbedeling [...] moeten parallel lopende processen zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. [...]”

5        De bevoegdheidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001.

6        Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001, dat deel uitmaakt van afdeling 1 van hoofdstuk II ervan, met het opschrift „Algemene bepalingen”, luidt als volgt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

7        Artikel 3, lid 1, van deze verordening, dat deel uitmaakt van diezelfde afdeling 1, bepaalt:

„Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.”

8        Eveneens in afdeling 1 bepaalt artikel 4 van voormelde verordening het volgende:

„1.      Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd de artikelen 22 en 23.

2.      Tegen deze verweerder kan ieder, ongeacht zijn nationaliteit, die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, aldaar op dezelfde voet als de eigen onderdanen van die staat een beroep doen op de bevoegdheidsregels die daar van kracht zijn, met name de regels van bijlage I.”

9        Ingevolge artikel 5, punt 5, van verordening nr. 44/2001, dat is opgenomen in afdeling 2 van hoofdstuk II van deze laatste, met het opschrift „Bijzondere bevoegdheden”, kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging, in een andere lidstaat worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar zij gelegen zijn.

10      Artikel 6 van voornoemde verordening, dat in diezelfde afdeling 2 is opgenomen, luidt:

„[Een] persoon [die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft] kan ook worden opgeroepen:

1)      indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven;

2)      bij een vordering tot vrijwaring of bij een vordering tot voeging of tussenkomst: voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is, tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die deze verordening hem toekent;

[...]”

11      Artikel 8 van voormelde verordening, dat staat in afdeling 3 van hoofdstuk II, met het opschrift „Bevoegdheid in verzekeringszaken”, bevat de volgende bepaling:

„De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5.”

12      Artikel 11 van dezelfde verordening, dat eveneens staat in voormelde afdeling 3, bepaalt:

„1      Ter zake van aansprakelijkheidsverzekering kan de verzekeraar ook in vrijwaring worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is, indien de voor dit gerecht geldende wetgeving het toelaat.

2.      De artikelen 8, 9 en 10 zijn van toepassing op de vordering die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is.

3.      Indien de wettelijke bepalingen betreffende deze rechtstreekse vordering het in het geding roepen van de verzekeringnemer of de verzekerde regelen, is hetzelfde gerecht ook te hunnen opzichte bevoegd.”

 Fins recht

13      Artikel 5 van hoofdstuk 18 van het Finse wetboek van burgerlijke rechtsvordering Suomen oikeudenkäymiskaari) bevat de volgende bepalingen:

„Indien een partij bij een gerechtelijke procedure, voor het geval zij in het ongelijk wordt gesteld tegen een derde, een vordering tot vrijwaring of een schadevordering dan wel enige andere gelijkwaardige vordering wenst in te dienen, kan zij het op die vordering betrekking hebbende verzoek in het kader van dezelfde procedure instellen.

Eenieder die, gelet op de uitkomst waartoe de procedure tussen partijen bij een gerechtelijke procedure kan leiden, tegen partijen of tegen een der partijen een verzoek wenst in te dienen met betrekking tot een vordering in de zin van [de eerste alinea], kan dat in het kader van dezelfde procedure doen.”

14      Artikel 61 van de wet op de ongevallenverzekering [Tapaturmavakuutuslaki (1948/608)] van 20 augustus 1948 (hierna: „wet op de ongevallenverzekering”) bevat de volgende bepalingen:

„De rechthebbende op schadeloosstelling uit hoofde van de onderhavige wet behoudt het recht, op basis van een andere wet vergoeding voor de gevolgen van de letselschade van de veroorzaker van de schade of van enige andere tot schadeloosstelling gehouden persoon te vorderen. De uit dien hoofde toe te kennen bedragen kunnen echter niet hoger zijn dan het bedrag dat het verschil tussen de totale schadeloosstelling en de op basis van deze wet toegekende schadeloosstelling vertegenwoordigt.

De verzekeraar die op grond van de onderhavige wet de schade heeft moeten vergoeden, is gerechtigd het bedrag van de schadevergoeding te verhalen op een persoon die schadevergoedingsplichtig is in de zin van [de eerste alinea], maar niet op personen die reeds te goeder trouw aan hun vergoedingsplicht hebben voldaan, alsook op de personen die schadevergoedingsplichtig zijn krachtens de wet op de productaansprakelijkheid.

Aan de verzekeraar kan geen hogere schadevergoeding worden toegekend dan die waarop de gelaedeerde of zijn verwanten aanspraak zouden hebben kunnen maken.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15      Uit de verwijzingsbeslissing volgt dat A, slachtoffer van een verkeersongeval in Duitsland, tegen SOVAG, de maatschappij waarbij het voor de schade aansprakelijke voertuig verzekerd was, een vordering aanhangig heeft gemaakt bij de Länsi-Uudenmaan käräjäoikeus (gerecht van eerste aanleg van Länsi-Uusimaa). A vorderde onder meer dat zou worden vastgesteld dat hij zwaar schedel- en nekletsel had opgelopen en als gevolg van dat ongeval blijvend arbeidsongeschikt was.

16      Dat verkeersongeval was tevens een arbeidsongeval in de zin van de wet op de ongevallenverzekering. If, die is gevestigd in Finland, heeft A op basis van die wet voor voormeld ongeval schadevergoeding uitgekeerd.

17      Nadat A zijn vordering tegen SOVAG aanhangig had gemaakt heeft If zelf voor hetzelfde gerecht van eerste aanleg een vordering tegen die maatschappij ingediend. Zij vorderde dat zou worden vastgesteld dat A naast andere schade zwaar schedel- en nekletsel had opgelopen waardoor hij blijvend arbeidsongeschikt was. Voorts vorderde If op basis van artikel 61, lid 2, van de wet op de ongevallenverzekering dat zou worden vastgesteld dat SOVAG haar alle schadeloosstellingen, vermeerderd met rente, die zij A had uitgekeerd of zou uitkeren uit hoofde van het betrokken ongeval diende te vergoeden.

18      If heeft voorts gevorderd dat haar vordering zou worden behandeld in het kader van dezelfde procedure als de procedure die A tegen SOVAG had ingeleid. SOVAG heeft de onbevoegdheid van de Finse gerechten om kennis te nemen van de door If ingediende vordering ingeroepen.

19      Bij beschikking van 20 december 2012 heeft de Länsi-Uudenmaan käräjäoikeus op basis van het bepaalde in afdeling 3 van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001 de vordering van If tegen SOVAG niet-ontvankelijk verklaard wegens onbevoegdheid van de Finse gerechten.

20      Deze rechterlijke instantie heeft geoordeeld dat ingevolge artikel 8 van voormelde verordening de rechterlijke bevoegdheid met betrekking tot verzekeringen enkel kan worden bepaald door de bepalingen van afdeling 3 van hoofdstuk II van die verordening, onverminderd het bepaalde in de artikelen 4 en 5, punt 5, van diezelfde verordening.

21      In een beslissing van 24 april 2013 heeft de Turun hovioikeus (hof van beroep van Turku), waarbij If hoger beroep had ingesteld tegen voormelde beschikking, deze laatste vernietigd.

22      Die rechterlijke instantie heeft geoordeeld dat artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001 en niet het bepaalde in afdeling 3 van hoofdstuk II van die verordening op het onderhavige geval van toepassing was, aangezien de door If tegen SOVAG ingediende vordering rechtstreeks verband hield met het geding tussen A en SOVAG.

23      SOVAG heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Korkein oikeus (hooggerechtshof).

24      Volgens de verwijzende rechterlijke instantie is de vraag aan de orde of artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001 van toepassing is op een situatie als de onderhavige, waarin een derde een vordering indient tegen een persoon die partij is bij een oorspronkelijke gerechtelijke procedure.

25      De Korkein oikeus heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat het toepassingsgebied ervan zich uitstrekt tot een vordering tot vrijwaring of een vordering waarmee een gelijkwaardige, met de oorspronkelijke vordering nauw samenhangende aanspraak geldend wordt gemaakt, die een derde in overeenstemming met de bepalingen van de nationale wetgeving tegen een der partijen indient opdat zij in dezelfde procedure zal worden behandeld?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

26      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in hoofdzaak te vernemen of artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het toepassingsgebied ervan zich mede uitstrekt tot een door een derde in overeenstemming met de bepalingen van nationaal recht tegen de verweerder in de oorspronkelijke procedure ingediende vordering waarmee een met de oorspronkelijke vordering nauw samenhangende aanspraak geldend wordt gemaakt die strekt tot vergoeding van door die derde aan de verzoeker in die oorspronkelijke procedure uitgekeerde schadeloosstellingen.

27      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat artikel 8 van verordening nr. 44/2001, op grond waarvan de bevoegdheid in verzekeringszaken wordt bepaald door de bepalingen van de artikelen 8 tot en met 14 van deze verordening, onverminderd het bepaalde in de artikelen 4 en 5, punt 5, van dezelfde verordening, artikel 6, punt 2, van deze laatste niet vermeldt.

28      Volgens SOVAG is deze laatste bepaling niet van toepassing op grond dat afdeling 3 van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001 voor verzekeringszaken een zelfstandig stelsel van verdeling van de rechterlijke bevoegdheden vastlegt.

29      Niettemin moet in herinnering worden gebracht dat die afdeling volgens overweging 13 van verordening nr. 44/2001 tot doel heeft de zwakke partij, te weten de verzekerde, de begunstigde of de verzekeringnemer, te beschermen door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.

30      De vordering die in het hoofdgeding aan de orde is, is een vordering tussen beroepsbeoefenaren in de verzekeringssector en kan de processituatie van een als zwakker geldende partij niet ongunstig beïnvloeden. Daar het doel, deze laatste te beschermen, bereikt is wanneer de bevoegdheid volgens de bepalingen van afdeling 3 van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001 eenmaal is vastgesteld, kunnen latere ontwikkelingen in de procedure die enkel de betrekkingen tussen beroepsbeoefenaren betreffen niet onder het toepassingsgebied van die afdeling vallen (zie in die zin arresten GIE Réunion européenne e.a., C‑77/04, EU:C:2005:327, punten 20 en 23, en Vorarlberger Gebietskrankenkasse, C‑347/08, EU:C:2009:561, punt 42).

31      Aangezien een vordering die, zoals die in het hoofdgeding, door een verzekeraar wordt ingediend tegen een andere verzekeraar niet door genoemde afdeling wordt gedekt, zal artikel 6, lid 2, van verordening nr. 44/2001 op een dergelijke vordering toepassing vinden voor zover een van de in die bepaling bedoelde gevallen zich voordoet.

32      In dat verband moeten om te beginnen de bewoordingen van artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001 in de beschouwing worden betrokken.

33      Diverse taalversies van deze bepaling, onder meer de Duitse, de Franse, de Finse en de Zweedse taalversie, sluiten niet uit dat het gerecht waarbij de oorspronkelijke vordering is ingediend bevoegd kan zijn kennis te nemen van het beroep dat door een derde tegen een der partijen bij die oorspronkelijke vordering wordt ingesteld.

34      Andere taalversies van deze bepaling, meer in het bijzonder de Engelse, lijken de draagwijdte ervan daarentegen te beperken tot de tegen een derde gerichte vordering („a person domiciled in a Member State may also be sued: [...] as a third party”).

35      Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet, wanneer er verschillen zijn tussen de taalversies van een tekst van Unierecht, bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (arrest Jakutis en Kretingalės kooperatinė ŽŪB, C‑103/14, EU:C:2015:752, punt 103).

36      In de tweede plaats moeten dus de algemene opzet en de doelstelling van verordening nr. 44/2001 in de beschouwing worden betrokken.

37      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de bijzondere-bevoegdheidsregels weliswaar eng moeten worden uitgelegd en de uitlegging zich enkel mag uitstrekken tot de in verordening nr. 44/2001 uitdrukkelijk bedoelde gevallen (zie in die zin arrest CDC Hydrogen Peroxide, C‑352/13, EU:C:2015:335, punt 18), maar meerdere doelstellingen van die verordening pleiten voor een uitlegging volgens welke een beroep dat door een derde tegen een der partijen bij de oorspronkelijke procedure wordt ingesteld eveneens onder het toepassingsgebied van artikel 6, punt 2, van die verordening valt.

38      Zo wordt in overweging 15 van dezelfde verordening verklaard dat met het oog op een harmonische rechtsbedeling parallel lopende processen zoveel mogelijk moeten worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven, terwijl in overweging 12 van deze verordening eraan wordt herinnerd dat naast de woonplaats van de verweerder alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk moeten zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.

39      Wanneer de oorspronkelijke vordering en een door een derde tegen een der partijen bij de oorspronkelijke procedure gerichte vordering die nauw samenhangt met de eerste vordering, worden behandeld in het kader van dezelfde procedure, is dat in het belang van bovengenoemde doelstellingen in een situatie waarin door de gelaedeerde een vordering is ingediend tegen de verzekeraar van de persoon die aansprakelijk is voor de schade, en een andere verzekeraar, die deze persoon reeds gedeeltelijk schadeloos heeft gesteld, die schadeloosstelling op de eerste verzekeraar tracht te verhalen.

40      Indien die mogelijkheid niet bestond, zou immers het gevaar bestaan dat twee gerechten in eenzelfde zaak tot divergerende oplossingen komen, waarvan de erkenning en de tenuitvoerlegging dan onzeker zouden zijn.

41      Voor het overige heeft het Hof in het kader van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, getekend te Brussel op 27 september 1968 (PB 1972, L 299, blz. 32), reeds verklaard dat de vordering waarmee de verzekerde van de verzekeraar schadeloosstelling voor de gevolgen van het ongeval vordert en de vordering waarmee die verzekeraar de schade tracht te verhalen op een andere verzekeraar, die wordt geacht dezelfde gebeurtenis te hebben gedekt, respectievelijk als een oorspronkelijke vordering en een vordering tot vrijwaring in de zin van artikel 6, punt 2, van dat verdrag moesten worden beschouwd (zie in die zin arrest GIE Réunion européenne e.a., C‑77/04, EU:C:2005:327, punt 27).

42      Het Hof heeft daarbij verwezen naar het door de heer Jenard opgestelde rapport over dat verdrag (PB 1979, C 59, blz. 1, meer in het bijzonder blz. 27).

43      Aangezien de door het Hof met betrekking tot de bepalingen van voormeld verdrag gegeven uitlegging mede geldt voor de bepalingen van verordening nr. 44/2001 wanneer de bepalingen van deze instrumenten als gelijkwaardig kunnen worden beschouwd (arrest CDC Hydrogen Peroxide, C‑352/13, EU:C:2015:335, punt 60), dient te worden vastgesteld dat zulks het geval is voor wat betreft artikel 6, punt 2, van voormeld verdrag en artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001.

44      Gelet op de in punt 41 van het onderhavige arrest gegeven uitlegging en de doelstellingen die in de punten 38 en 39 van dit arrest in herinnering zijn gebracht, moet worden geconstateerd dat artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001 mede van toepassing is op een verzoek zoals aan de orde in het hoofdgeding, hetgeen overigens wordt bevestigd door de vaststelling in voormeld rapport van de heer Jenard dat de vordering tot vrijwaring mede situaties kan dekken waarin een derde partij bij de procedure wordt om zijn eigen belangen te beschermen.

45      Daar artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001 een samenhang verlangt tussen de oorspronkelijke vordering en de vordering tot tussenkomst of de vordering tot vrijwaring waarop het doelt, is het aan de nationale rechter waarbij de oorspronkelijke vordering aanhangig is gemaakt om na te gaan of van die samenhang sprake is, in die zin dat hij dient te verifiëren dat de vordering tot tussenkomst of de vordering tot vrijwaring er niet enkel toe strekt de verweerder af te trekken van zijn gerecht (zie in die zin arrest GIE Réunion européenne e.a., C‑77/04, EU:C:2005:327, punten 30 en 32).

46      In dit verband wordt met een nationale bepaling als artikel 5, tweede alinea, van hoofdstuk 18 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, waarin is bepaald dat een derde een vordering kan indienen in het kader van een reeds aanhangige gerechtelijke procedure op voorwaarde dat die vordering samenhangt met de oorspronkelijke vordering, stellig vermeden dat het bepaalde in artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001 wordt omzeild.

47      Op de gestelde vraag moet dus worden geantwoord dat artikel 6, punt 2, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het toepassingsgebied ervan zich mede uitstrekt tot een door een derde in overeenstemming met de bepalingen van nationaal recht tegen de verweerder in de oorspronkelijke procedure ingediende vordering waarmee een met de oorspronkelijke vordering nauw samenhangende aanspraak geldend wordt gemaakt die strekt tot vergoeding van door die derde aan de verzoeker in die oorspronkelijke procedure uitgekeerde schadeloosstellingen, op voorwaarde dat die vordering er niet enkel toe strekt de verweerder af te trekken van zijn gerecht.

 Kosten

48      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 6, punt 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat het toepassingsgebied ervan zich mede uitstrekt tot een door een derde in overeenstemming met de bepalingen van nationaal recht tegen de verweerder in de oorspronkelijke procedure ingediende vordering waarmee een met de oorspronkelijke vordering nauw samenhangende aanspraak geldend wordt gemaakt die strekt tot vergoeding van door die derde aan de verzoeker in die oorspronkelijke procedure uitgekeerde schadeloosstellingen, op voorwaarde dat die vordering er niet enkel toe strekt de verweerder af te trekken van zijn gerecht.

ondertekeningen


* Procestaal: Fins.