Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door Vänersborgs tingsrätt, mark- och miljödomstolen (Zweden) op 18 juni 2019 – Naturskyddsföreningen i Härryda, Göteborgs Ornitologiska Förening

(Zaak C-474/19)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Vänersborgs tingsrätt, mark- och miljödomstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Naturskyddsföreningen i Härryda, Göteborgs Ornitologiska Förening

Verwerende partijen: Länsstyrelsen i Västra Götalands län, U.T.B.

Prejudiciële vragen

1.     Moet artikel 5 van richtlijn 2009/147/EG1 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale praktijk op grond waarvan het verbod enkel betrekking heeft op de soorten die zijn opgenomen in bijlage 1 bij bovengenoemde richtlijn, die op welk niveau dan ook bedreigd zijn of waarvan de populatie op lange termijn een neerwaartse trend vertoont?

2.    Moeten de begrippen „opzettelijk doden/(ver)storen/vernielen”, die worden gebezigd in artikel 5, onder a) tot en met d), van richtlijn 2009/147/EG en artikel 12, onder a) tot en met c), van richtlijn 92/43/EEG2 van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale praktijk op grond waarvan in het geval waarin de betreffende maatregel kennelijk niet tot doel heeft soorten te doden of te storen (bijvoorbeeld bosbouwmaatregelen of bodemexploitatie), de verboden enkel van toepassing zijn indien er een risico bestaat dat die maatregel negatieve gevolgen heeft voor de staat van instandhouding van de soorten?

3.    Indien het antwoord op de tweede vraag deels luidt dat de schade op een ander dan het individuele niveau moet worden beoordeeld opdat het verbod van toepassing is, moet de beoordeling dan worden verricht op een van de volgende schalen of niveaus:

a.    een bepaald geografisch afgebakend gedeelte van de populatie, zoals gedefinieerd onder a), bijvoorbeeld binnen de grenzen van de provincie, de lidstaat of de Europese Unie;

b.    de betrokken lokale populatie (biologisch afgezonderd van andere populaties van de soort);

c.    de betrokken metapopulatie;

d.    de gehele populatie van de soort binnen het relevante biogeografische regionale deel van het verspreidingsgebied van de soort?

4.    Moet het begrip „beschadiging/vernieling”, dat met betrekking tot voortplantingsplaatsen wordt gebezigd in artikel 12, onder d), van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale praktijk op grond waarvan in het geval waarin beschadiging, vernieling of achteruitgang – direct of indirect, afzonderlijk of cumulatief – tot gevolg heeft dat de continue ecologische functie (CEF) van de habitat van de betrokken soort in een enkel gebied ondanks voorzorgsmaatregelen verloren gaat, het verbod alleen wordt toegepast indien de staat van instandhouding van de betrokken soort op een van de in de derde vraag vermelde niveaus dreigt te verslechteren?

5.    Indien het antwoord op de vierde vraag ontkennend luidt, hetgeen inhoudt dat schade op een ander niveau dan dat van de habitat in het individuele gebied moet worden beoordeeld opdat het verbod van toepassing is, dient de beoordeling dan te worden verricht op een van de volgende schalen of niveaus:

a.    een bepaald geografisch afgebakend gedeelte van de populatie, zoals gedefinieerd onder a), bijvoorbeeld binnen de grenzen van de provincie, de lidstaat of de Europese Unie;

b.    de betrokken lokale populatie (biologisch afgezonderd van andere populaties van de soort);

c.    de betrokken metapopulatie;

d.    de gehele populatie van de soort binnen het relevante biogeografische regionale deel van het verspreidingsgebied van de soort?

De tweede en de vierde vraag van de mark- och miljödomstol (rechter voor land- en milieuzaken, Zweden) omvatten de vraag of de strikte bescherming die de richtlijnen bieden, niet langer van toepassing is op soorten waarvoor de doelstelling van de richtlijn (gunstige staat van instandhouding) is bereikt.

____________

1 PB 2010 L 20, blz. 7.

2 PB 1992 L 206, blz. 7.