Language of document : ECLI:EU:C:2019:230


 


 



Beschikking van de vicepresident van het Hof van 21 maart 2019 –
JPMorgan Chase e.a./Commissie

[Zaak C1/19 P(R)]

„Hogere voorziening – Kort geding – Mededinging – Sector rentederivaten in euro – Besluit van de Europese Commissie waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld – Besluit 2011/695/EU – Afwijzing van een verzoek tot vertrouwelijke behandeling van het besluit – Informatie waarvan wordt gesteld dat zij vertrouwelijk is – Bekendmaking – Beginsel van het vermoeden van onschuld – Fumus boni iuris”

1.      Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de geheimhoudingsplicht – Belang van een onderneming dat bepaalde inlichtingen over haar gedrag niet worden onthuld – Belang dat geen bijzondere bescherming verdient wanneer het gaat om ondernemingen ten aanzien waarvan in het dispositief van een tot hen gericht besluit is vastgesteld dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een inbreuk

(zie punten 2325)

2.      Kort geding – Opschorting van de tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Beoordeling in een geschil betreffende de bescherming van vertrouwelijke informatie – Voorwaarde van fumus boni iuris niet vervuld

(278 VWEU en 279 VWEU)

(zie punten 3236)

Dictum

1)

De hogere voorzienig wordt afgewezen.

2)

JPMorgan Chase & Co., JPMorgan Chase Bank, National Association en J.P. Morgan Services LLP worden verwezen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening en van de kortgedingprocedure in zaak C‑1/19 P(R)-R.