Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank Brussel (België) op 26 januari 2009 - Gerardo Ruiz Zambrano / Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)

(Zaak C-34/09)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Arbeidsrechtbank Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gerardo Ruiz Zambrano

Verwerende partij: Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)

Prejudiciële vragen

Verlenen de artikelen 12, 17 en 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, afzonderlijk dan wel in onderling verband beschouwd, een verblijfsrecht aan de burger van de Unie op het grondgebied van de lidstaat waarvan deze burger de nationaliteit bezit, ongeacht of hij tevoren gebruik heeft gemaakt van zijn recht om op het grondgebied van de lidstaten te reizen?

Moeten de artikelen 12, 17 en 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap junctis de artikelen 21, 24 en 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (vastgesteld door de Europese Raad van Nice op 7 december 2000, zie huidige versie PB 2007, C 301), in die zin worden uitgelegd dat het recht dat zij, zonder discriminatie op grond van nationaliteit, aan iedere burger van de Unie toekennen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, inhoudt dat wanneer deze burger een minderjarige van jonge leeftijd is, die ten laste is van een bloedverwant in opgaande lijn die de nationaliteit van een derde staat bezit, hem het genot van dit verblijfsrecht in de lidstaat waar hij woont en waarvan hij de nationaliteit bezit, moet worden gegarandeerd ongeacht of het kind tevoren zelf of door middel van zijn wettelijke vertegenwoordiger gebruik heeft gemaakt van het recht om te reizen, door dit verblijfsrecht het nuttig effect te geven waarvan de communautaire rechtspraak [arrest van 19 oktober 2004, Chen/Verenigd Koninkrijk (C-200/02)] de noodzaak heeft erkend, door aan de bloedverwant in opgaande lijn die de nationaliteit van een derde staat bezit, te wiens laste het kind komt en die over voldoende bestaansmiddelen en een ziekteverzekering beschikt, het afgeleide verblijfsrecht te verlenen dat deze zelfde onderdaan van een derde staat zou hebben indien de te zijnen laste komende minderjarige een burger van de Unie was die niet de nationaliteit bezit van de lidstaat waarin hij woont?

Moeten de artikelen 12, 17 en 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap junctis de artikelen 21, 24 en 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in die zin worden uitgelegd dat het recht van een minderjarig kind met de nationaliteit van een lidstaat om te verblijven in de lidstaat waar hij woont, meebrengt dat de bloedverwant in opgaande lijn die de nationaliteit van een derde staat bezit, te wiens laste het kind komt en die, afgezien van het vereiste van het bezit van een arbeidsvergunning als voorgeschreven door het nationale recht van de lidstaat waar hij woonachtig is, voldoet aan de voorwaarde van voldoende bestaansmiddelen en bezit van een ziektekostenverzekering ten gevolge van zijn arbeid in loondienst waardoor hij onder het socialezekerheidssysteem van die staat valt, moet worden vrijgesteld van het bezit van een arbeidsvergunning, zodat het verblijfsrecht van het kind het nuttig effect krijgt dat de communautaire rechtspraak [arrest van 19 oktober 2004, Chen/Verenigd Koninkrijk (C-200/02)] heeft aanvaard ten gunste van een minderjarig kind, burger van de Unie, dat een andere nationaliteit heeft dan die van de lidstaat waar het woont en ten laste komt van een bloedverwant in opgaande lijn die de nationaliteit van een derde staat bezit?

____________