Language of document : ECLI:EU:F:2015:37

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

29 april 2015

Zaak F‑78/12

Viara Todorova Androva

tegen

Raad van de Europese Unie

„Openbare dienst – Bevordering – Bevorderingronde 2011 – Niet-plaatsing op de lijst van voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren – Artikel 45 van het Statuut – Diensttijd van twee jaar in de rang – Niet in aanmerking nemen van de diensttijd als tijdelijk functionaris – Verschil in behandeling op grond van de juridische aard van de aanstelling van de betrokken werknemers – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Mogelijkheid van beroep daarop – Uitgesloten”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Todorova Androva vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Raad van de Europese Unie om haar niet te plaatsen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2011 in aanmerking komen voor bevordering en, ten tweede, vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij door de onwettigheid van dat besluit zou hebben geleden.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Todorova Androva draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie. De Europese Commissie en de Rekenkamer van de Europese Unie dragen hun eigen kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bevordering – Vereiste minimum diensttijd in de rang – Berekening – Inaanmerkingneming van de tijdvakken die als tijdelijk functionaris zijn vervuld – Daarvan uitgesloten

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

2.      Ambtenaren – Bevordering – Vereiste minimum diensttijd in de rang – Berekening – Uitsluiting van tijdvakken die als tijdelijk functionaris zijn vervuld – Schending van richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Geen schending

(Ambtenarenstatuut, art. 45; richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4, punt 1)

1.      In het kader van de bevorderingsprocedure kan alleen rekening worden gehouden met de diensttijd in de rang die als ambtenaar is verkregen, temeer daar de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden niet bepaalt dat artikel 45 van het Statuut hoe dan ook op de een of andere wijze van toepassing is op de situatie van tijdelijke functionarissen. Volgens de wetgever bestaat er immers geen juridische continuïteit in de loopbaan van een tijdelijk functionaris die ambtenaar is geworden.

(cf. punten 51 en 54)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Bellantone/Rekenkamer, F‑85/06, EU:F:2007:171, punt 51; Toronjo Benitez/Commissie, F‑33/07, EU:F:2008:25, punt 87, en beschikking Prieto/Parlement, F‑42/07, EU:F:2011:159, punt 61

2.      De beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling, waarvan clausule 4, punt 1, van de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd een toepassing is, zijn fundamentele beginselen van de rechtsorde van de Unie, aan de hand waarvan de wettigheid van artikel 45 van het Statuut moet worden beoordeeld.

In het kader van geschillen tussen ambtenaren en de overheden van de lidstaten, vallen eventuele verschillen in behandeling van statutair personeel en arbeidscontractanten niet onder het in de raamovereenkomst neergelegde beginsel van non-discriminatie, aangezien dergelijke verschillen niet gebaseerd zijn op de bepaalde of de onbepaalde duur van de arbeidsverhouding, maar op de statutaire of contractuele aard daarvan.

Wat de bevorderingsprocedure van ambtenaren betreft, maakt artikel 45 van het Statuut geen verschil in de behandeling van werknemers voor bepaalde en die voor onbepaalde tijd. Het enige element waarmee artikel 45 van het Statuut rekening houdt, is de juridische aard van de aanstelling van de betrokken functionarissen, waardoor feitelijk een verschil in behandeling wordt gemaakt tussen de diensttijd verkregen door ambtenaren en die welke door de andere functionarissen is verkregen. Dat verschil in behandeling valt echter niet onder het in de raamovereenkomst neergelegde beginsel van non-discriminatie.

(cf. punten 61‑63)

Referentie:

Hof: beschikking Rivas Montes, C‑178/12, EU:C:2013:150, punten 44, 45 en 47

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Aayhan e.a./Parlement, F‑65/07, EU:F:2009:43, punt 101