Language of document : ECLI:EU:F:2013:117

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

11 juli 2013

Zaak F‑86/12

Daria Haupt-Lizer

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/60/06 – Verlenging van de geldigheidsduur van de reservelijst vanwege moederschaps‑ en ouderschapsverlof – Beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen – Discriminatie op grond van geslacht”

Betreft:      Beroep krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Haupt-Lizer primair vraagt om nietigverklaring van het besluit van 17 oktober 2011 om de geldigheidsduur van de reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/60/06 niet te verlengen na 31 december 2011.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Haupt-Lizer wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Aanwerving – Vergelijkend onderzoek – Rechtskarakter van verhouding tussen geslaagde kandidaat en instelling die algemeen vergelijkend onderzoek organiseert – Toepasselijkheid van nationaal recht – Uitgesloten

(Ambtenarenstatuut, art. 27)

2.      Ambtenaren – Gelijke behandeling – Verzoek tot verlenging van geldigheidsduur van reservelijst vanwege moederschaps‑ en ouderschapsverlof van geslaagde kandidaat – Afwijzing – Discriminatie op grond van geslacht – Geen discriminatie

(Richtlijn 2006/54 van het Europees Parlement en de Raad; richtlijnen 92/85 en 96/34 van de Raad)

1.      De verhoudingen tussen de instellingen en de kandidaten die geslaagd zijn voor een overeenkomstig artikel 27 van het Statuut georganiseerd vergelijkend onderzoek kunnen niet worden beheerst door nationaalrechtelijke bepalingen.

(cf. punt 45)

2.      Uit de Unierechtelijke bepalingen betreffende moederschaps‑ en ouderschapsverlof blijkt niet dat een persoon die zijn recht op een van die twee verloven heeft uitgeoefend, van een potentiële werkgever kan verlangen dat deze wat hem betreft overgaat tot schorsing van de procedures die hij doorloopt. Een kandidaat die geslaagd is voor een vergelijkend onderzoek kan dus niet aanvoeren dat hij door de uitoefening van dergelijke rechten objectief niet in de mogelijkheid verkeerde om stappen te ondernemen met het oog op een aanstelling door een instelling van de Unie.

Tenzij sprake is van bijzondere medische omstandigheden die samenhangen met de zwangerschap of de bevalling, staat het feit dat een vrouw moederschapsverlof geniet, er niet aan in de weg dat zij deelneemt aan een aanwervingsprocedure. De wetgever van de Unie heeft de periode gedurende welke een vrouw niet mag werken, beperkt tot twee weken rond de bevalling, zodat hij niet heeft willen aannemen dat de betrokkene in de onmogelijkheid verkeert om gedurende de overige weken van het moederschapsverlof beroepsgerelateerd te handelen. Een vrouw heeft immers weliswaar het recht te beslissen om zich tijdens haar moederschapsverlof uitsluitend op haar kind toe te leggen, maar mag zich niet op haar persoonlijke keuze beroepen om te stellen dat zij wordt gediscrimineerd op grond van geslacht.

Ook wat ouderschapsverlof betreft staat de omstandigheid dat de persoon zijn recht op dat verlof uitoefent, er niet aan in de weg dat hij deelneemt aan een aanwervingsprocedure binnen de Unie. Dit geldt des te meer omdat zowel vrouwen als mannen ouderschapsverlof kunnen genieten, zodat de uitoefening door een persoon van zijn recht op ouderschapsverlof geen directe discriminatie op grond van geslacht kan opleveren.

(cf. punten 46, 49‑53 en 55)

Referentie:

Hof: 30 juni 1998, Brown, C‑394/96, punt 22; 27 oktober 1998, Boyle e.a., C‑411/96, punt 58; 19 november 1998, Høj Pedersen e.a., C‑66/96, punt 33; 18 maart 2004, Merino Gómez, C‑342/01, punt 32; 18 november 2004, Sass, C‑284/02, punt 32