Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Timișoara (Roemenië) op 14 november 2018 – CT / Administrația Județeană a Finanțelor Publice Caraș-Severin – Servici inspecție persoane fizice, Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Timișoara – Servici soluționare contestații 1

(Zaak C-716/18)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curte de Apel Timișoara

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CT

Verwerende partijen: Administrația Județeană a Finanțelor Publice Caraș-Severin – Servici inspecție persoane fizice, Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Timișoara – Servici soluționare contestații 1

Prejudiciële vragen

Vereisen de bepalingen van artikel 288, [eerste alinea], punt 4, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde1 , in omstandigheden zoals die in het onderhavige geding, waarin een natuurlijke persoon een economische activiteit verricht door het uitoefenen van meerdere vrije beroepen, alsmede door het verhuren van vastgoed, en aldus vaste inkomsten verwerft, dat een bepaalde beroepsactiviteit wordt aangemerkt als de hoofdactiviteit, zodat de verhuring kan worden aangemerkt als een daarmee samenhangende handeling, en zo ja, aan de hand van welke criteria zou deze hoofdactiviteit kunnen worden vastgesteld, of moeten zij zo worden uitgelegd dat het samenstel van beroepsactiviteiten door middel waarvan de economische activiteiten van deze natuurlijke persoon worden verricht, diens „hoofdactiviteit” vormen?

Ingeval het vastgoed dat door een natuurlijke persoon aan een derde wordt verhuurd, niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor het verrichten van de overige economische activiteiten van die natuurlijke persoon en het dus niet mogelijk is een verband vast te stellen tussen dat goed en het uitoefenen van de verschillende beroepen van deze persoon, staan de bepalingen van artikel 288, [eerste alinea], punt 4, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, dan toe dat de verhuur wordt aangemerkt als „een met andere handelingen samenhangende handeling”, met als gevolg dat hij buiten de berekening wordt gehouden van de omzet die als maatstaf dient voor de toepassing van de speciale vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen?

Is het in het in de tweede vraag beschreven geval voor de kwalificatie van de verhuring als „een met andere handelingen samenhangende handeling” relevant dat deze verhuring geschiedde ten behoeve van een derde, een rechtspersoon in het kader waarvan de natuurlijke persoon de hoedanigheid van aandeelhouder en bestuurder heeft, die zijn zetel heeft in dat pand en die beroepsactiviteiten van dezelfde aard als die van de natuurlijke persoon in kwestie verricht?

____________

1 PB 2006, L 347, blz. 1.