Language of document : ECLI:EU:C:2018:951

BESCHIKKING VAN DE RECHTER IN KORT GEDING

22 november 2018 (*)

„Hogere voorziening – Beschikking in kort geding – Staatssteun – Steun door de Spaanse autoriteiten aan bepaalde voetbalclubs – Garanties door een overheidslichaam voor leningen aan drie voetbalclubs in de autonome gemeenschap Valencia – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Terugvorderingsbevel – Opschorting van de uitvoering – Spoedeisendheid – Motivering – Effectieve rechterlijke bescherming”

In zaak C‑315/18 P(R),

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 57, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 8 mei 2018,

Valencia Club de Fútbol SAD, gevestigd te Valencia (Spanje), vertegenwoordigd door J. R. García-Gallardo Gil-Fournier en A. Guerrero Righetto, abogados,

rekwirante,

andere partijen in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Stromsky, G. Luengo en P. Němečková als gemachtigden,

verweerster in eerste aanleg,

Koninkrijk Spanje,

interveniënte in eerste aanleg,

geeft

DE RECHTER IN KORT GEDING,

advocaat-generaal G. Hogan gehoord,

de navolgende

Beschikking

1        Met haar hogere voorziening verzoekt Valencia Club de Fútbol SAD (hierna: „Valencia CF”) om vernietiging van de beschikking van de president van het Gerecht van de Europese Unie van 22 maart 2018, Valencia Club de Fútbol/Commissie (T‑732/16 R, niet gepubliceerd, EU:T:2018:171; hierna: „bestreden beschikking”), waarin haar verzoek tot opschorting van de uitvoering van besluit (EU) 2017/365 van de Commissie van 4 juli 2016 betreffende de staatssteun SA.36387 (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2013/CP) van Spanje ten gunste van Valencia Club de Fútbol [...], Hércules Club de Fútbol [...] en Elche Club de Fútbol [SAD] (PB 2017, L 55, blz. 12; hierna: „litigieus besluit”) werd afgewezen.

 Voorgeschiedenis van het geding

2        Rekwirante, Valencia CF, is een voetbalclub die in 1919 werd gesticht en in de eerste divisie van de Spaanse voetballiga speelt.

3        In 2012 en 2013 werd de Commissie op de hoogte gebracht van het bestaan van vermeende staatssteun, verleend door de Generalitat Valenciana (regionale regering van Valencia) in de vorm van garanties voor bankleningen aan drie voetbalclubs in de autonome gemeenschap van Valencia, waaronder Valencia CF.

4        Op 4 juli 2016 heeft de Commissie het litigieuze besluit gegeven. In dit besluit heeft zij in artikel 1 in wezen vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje op onrechtmatige wijze staatssteun had verleend die onverenigbaar was met de interne markt, onder meer aan de Fundación Valencia Club de Fútbol (hierna: „Fundación Valencia”), ten bedrage van ten eerste 19 193 000 EUR, als overheidsgarantie gegeven door het Instituto Valenciano de Finanzas, de financiële instelling van de Generalitat Valenciana, ter dekking van een banklening aan de Fundación Valencia, met het oog op de inschrijving op aandelen van Valencia CF in het kader van de kapitaalverhoging van die laatste, en van ten tweede 1 188 000 EUR voor de betaling van het hoofdbedrag, de rente en de kosten verbonden aan de banklening. In de artikelen 2 tot 4 van het litigieuze besluit heeft de Commissie aan het Koninkrijk Spanje de onmiddellijke en daadwerkelijke terugvordering bevolen van de betrokken staatssteun bij Valencia CF, daarin begrepen de rente vanaf de datum waarop de steun aan laatstgenoemde ter beschikking werd gesteld, en om haar te informeren over de uitvoering van het besluit.

 Procedure bij het Gerecht en bestreden beschikking

5        Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 20 oktober 2016, heeft rekwirante beroep ingesteld tot, in wezen, nietigverklaring van het litigieuze besluit.

6        Bij een afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 28 oktober 2016, heeft rekwirante een verzoek in kort geding ingediend, waarbij zij, ten eerste, verzoekt om opschorting van de uitvoering van de artikelen 3 en 4 van het litigieuze besluit voor zover de Commissie daarin de terugvordering bij haar van de betrokken staatssteun beveelt, en, ten tweede, subsidiair, om de opschorting van de uitvoering afhankelijk te maken van het stellen van een garantie ten gunste van het Instituto Valenciano de Finanzas, en, meer subsidiair, het nemen van elke andere opschortingsmaatregel met voorwaarden die het Gerecht nuttig zou achten.

7        Op 4 november 2016 heeft de president van het Gerecht rekwirante vragen gesteld, die zij op 7 november 2016 schriftelijk heeft beantwoord.

8        Bij beschikking van 10 november 2016 heeft de president van het Gerecht, overeenkomstig artikel 157, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, de uitvoering voorlopig opgeschort in afwachting van de beschikking die een einde stelt aan de kort geding procedure.

9        Op 5 december 2016 heeft Fundación Valencia een verzoek ingediend tot interventie in het kort geding aan de zijde van verzoekster. Dit verzoek is afgewezen bij beschikking van de president van het Gerecht van 6 april 2017, Valencia Club de Fútbol/Commissie (T‑732/16 R, niet gepubliceerd, EU:T:2017:272).

10      Op 11 december 2017 heeft de president van het Gerecht rekwirante verzocht „om actuele informatie te verschaffen over haar financiële situatie, onderbouwd door de nodige geschikte schriftelijke stukken waaronder het laatste gecontroleerde financiële overzicht, evenals elke andere relevante informatie betreffende de wijzigingen sinds de neerlegging van het verzoekschrift in kort geding”. Rekwirante heeft op 21 december 2017 aan dit verzoek voldaan. De Commissie heeft op 18 januari 2018 een standpunt ingenomen over de antwoorden van rekwirante.

11      Op 24 januari 2018 heeft rekwirante verzocht om toestemming om haar tussentijdse financiële overzichten over de periode tot 31 december 2017 over te leggen, en om een standpunt in te nemen omtrent de twee argumenten van de Commissie in haar standpuntbepaling van 18 januari 2018. Dit stuk is aan het dossier toegevoegd en het is rekwirante toegestaan om haar tussentijdse financiële overzichten over te leggen, hetgeen zij op 5 februari 2018 heeft gedaan.

12      Op 22 maart 2018 heeft de president van het Gerecht de bestreden beschikking gegeven waarin hij het verzoek in kort geding heeft afgewezen.

13      De president van het Gerecht heeft in dat verband eerst onderzocht of aan de voorwaarde van de spoedeisendheid voldaan was. In punt 39 van de bestreden beschikking heeft hij er in dat kader onder meer aan herinnerd dat de opschorting van de uitvoering van een handeling van de Unie slechts gerechtvaardigd is wanneer de betrokken handeling de doorslaggevende oorzaak is van de gestelde ernstige en onherstelbare schade. Hij voegde er in punt 41 van de beschikking aan toe dat wanneer de schade van financiële aard is, de gevraagde voorlopige maatregelen gerechtvaardigd zijn als blijkt dat de verzoekende partij zich zonder deze maatregelen in een situatie zou bevinden die haar financiële voortbestaan in gevaar kan brengen voordat de eindbeslissing in de procedure in de hoofdzaak wordt genomen, of wanneer haar marktaandeel belangrijke wijzigingen zou ondergaan gelet op met name haar omvang, het omzetcijfer van haar onderneming en, in voorkomend geval, de kenmerken van de groep waartoe zij behoort.

14      Uit punt 47 van de bestreden beschikking volgt dat rekwirante, met het oog op het aantonen van de spoedeisendheid van de gevraagde opschorting van de uitvoering, heeft aangevoerd dat de onmiddellijke terugvordering van de betrokken bedragen haar financiële voortbestaan in gevaar zou brengen en haar positie op de markt van voetbalclubs op aanzienlijke en onherroepelijke wijze zou wijzigen.

15      In punt 48 van de bestreden beschikking heeft de president van het Gerecht hieromtrent vastgesteld dat de door rekwirante ingeroepen schade van financiële aard was.

16      Na een onderzoek van de door rekwirante aangevoerde elementen heeft de president van het Gerecht geoordeeld dat zij zich niet in een situatie bevond waarin haar financiële voortbestaan in gevaar kwam, noch dat zij het risico liep dat haar marktaandeel op aanzienlijke of onherstelbare wijze zou veranderen.

17      Derhalve heeft de president van het Gerecht rekwirantes verzoek in kort geding afgewezen in zijn beschikking van 10 november 2016.

 Procedure bij het Hof en conclusies van de partijen

18      Met haar hogere voorziening verzoekt rekwirante het Hof:

–        de bestreden beschikking te vernietigen;

–        de opschorting van de uitvoering van het litigieuze besluit te gelasten;

–        subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

–        de Commissie in de kosten te verwijzen.

19      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Hof op dezelfde dag als het verzoekschrift in hogere voorziening, heeft rekwirante een verzoek in kort geding ingediend.

20      Gelet op de verhindering van de vicepresident en de president van de Eerste kamer van het Hof, werd de president van de Tweede kamer op 4 juni 2018 aangesteld om de functie van rechter in kort geding uit te oefenen, op grond van artikel 13 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

21      Bij beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 13 juni 2018, Valencia Club de Fútbol/Commissie [C‑315/18 P(R)-R, niet gepubliceerd, EU:C:2018:443], werd, zonder dat de andere partijen werden gehoord krachtens artikel 160, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, beslist tot opschorting van de uitvoering van het litigieuze besluit, tot de beschikking die het eerst wordt genomen van ofwel de beschikking waarbij de kortgedingprocedure wordt beëindigd, ofwel de beschikking waarbij uitspraak wordt gedaan over de onderhavige hogere voorziening.

22      In haar memorie van antwoord, neergelegd ter griffie van het Hof op 18 juni 2018, verzoekt de Commissie:

–        de hogere voorziening af te wijzen, en

–        rekwirante in de kosten te verwijzen.

 Hogere voorziening

 Ontvankelijkheid

23      De Commissie betwist de ontvankelijkheid van de hogere voorziening, die volgens haar gebaseerd is op eenvoudige meningsverschillen tussen partijen over de beoordeling van de feiten door de president van het Gerecht.

24      Er kan worden opgemerkt dat rekwirante in haar hogere voorziening in wezen, ten eerste, betoogt dat de president van het Gerecht niet heeft geantwoord op bepaalde argumenten die zij in eerste aanleg heeft geformuleerd, en, ten tweede, dat hij geweigerd heeft een bewijsstuk in aanmerking te nemen dat zij nochtans had aangekondigd, en dat op een latere datum moest worden aangedragen. De president van het Gerecht heeft zodoende het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming geschonden.

25      Het volstaat in dit verband vast te stellen dat volgens vaste rechtspraak van het Hof, zijn toezicht in het kader van een hogere voorziening onder meer tot doel heeft om na te gaan of het Gerecht rechtens genoegzaam heeft geantwoord op het geheel van argumenten dat de rekwirant heeft aangevoerd [beschikking van de vicepresident van het Hof van 14 juni 2016, Chemtura Netherlands/EFSA, C‑134/16 P(R), niet gepubliceerd, EU:C:2016:442, punt 46; zie eveneens in die zin arrest van 26 mei 2016, Rose Vision/Commissie, C‑224/15 P, EU:C:2016:358, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak], en om na te gaan of de algemene rechtsbeginselen en de procedurevoorschriften inzake de bewijslast en de bewijsvoering zijn nageleefd (zie in die zin arrest van 21 september 2006, Nederlandse Federatieve Vereniging voor de Groothandel op Elektrotechnisch Gebied/Commissie, C‑105/04 P, EU:C:2006:592, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Hieruit volgt dat de hogere voorziening ontvankelijk is.

 Ten gronde

27      Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan.

 Eerste middel

28      Met haar eerste middel verwijt rekwirante de president van het Gerecht geen onderzoek te hebben gedaan naar de voorwaarde van spoedeisendheid in het licht van de schade die niet geldelijk of financieel is, ondanks het feit dat zij, in de memories en de stukken die zij op 24 januari 2018 en op 5 februari 2018 heeft ingediend, en die aan het dossier van het Gerecht zijn toegevoegd, andere schade heeft genoemd zoals, voor een honderdjarige club, de aantasting van haar merkimago en andere schade van sportieve aard. Op deze wijze heeft de president van het Gerecht de spoedeisendheid gedeeltelijk onderzocht en daardoor het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming geschonden.

29      De Commissie betwist rekwirantes betoog.

30      Vooraf moet worden vastgesteld dat rekwirante in haar hogere voorziening weliswaar schending van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming aanvoert, maar dat de argumenten die zij tot staving van dit middel aanhaalt in wezen beogen aan te tonen dat de president van het Gerecht heeft nagelaten om, ondanks de argumenten in die zin in haar memories van 24 januari 2018 en 5 februari 2018, een standpunt in te nemen over de voorwaarde van spoedeisendheid wat de niet-financiële schade betreft.

31      Er zij in dit verband aan herinnerd dat een middel dat is ontleend aan het ontbreken van een antwoord van het Gerecht op argumenten die in eerste aanleg zijn aangevoerd, in wezen neerkomt op het aanvoeren van schending van de motiveringsplicht die volgt uit artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat krachtens artikel 53, eerste alinea van het Statuut ook van toepassing is op het Gerecht, en uit artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht [beschikking van de vicepresident van het Hof van 14 juni 2016, Chemtu Netherlands/EFSA, C‑134/16 P(R), niet gepubliceerd, EU:C:2016:442, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

32      In de bestreden beschikking heeft de president van het Gerecht onderzocht of aan de voorwaarde van spoedeisendheid was voldaan, na in punt 34, ten eerste, in herinnering te hebben gebracht dat opschorting van uitvoering en andere voorlopige maatregelen door de rechter in kort geding kunnen worden gelast als vaststaat dat zij op het eerste gezicht gerechtvaardigd zijn in feite en in rechte (fumus boni juris), en dat zij spoedeisend zijn in die zin dat het, ter vermijding van ernstige en onherstelbare schade aan de belangen van de partij die de maatregelen vraagt, nodig is dat zij genomen worden en gevolgen teweegbrengen vóór de beslissing in de hoofdzaak wordt genomen en dat, ten tweede, deze voorwaarden cumulatief zijn, zodat verzoeken om voorlopige maatregelen afgewezen moeten worden zodra aan één voorwaarde niet is voldaan.

33      Hij heeft in punt 47 van de bestreden beschikking benadrukt dat rekwirante, om de spoedeisendheid van de gevraagde opschorting van uitvoering aan te tonen, aanvoerde dat de onmiddellijke terugvordering van de betrokken bedragen haar financiële voortbestaan in gevaar zou brengen, en haar positie op de markt van voetbalclubs op aanzienlijke en onherroepelijke wijze zou wijzigen.

34      In dat kader heeft hij in de eerste plaats in punt 48 van de bestreden beschikking vastgesteld dat, waar het gaat om de bedragen van 20 381 000 EUR voor het hoofdbedrag en van 2 949 523,62 EUR voor de rente berekend tot 5 november 2016, die het voorwerp uitmaken van het terugvorderingsbevel, de aldus door rekwirante aangevoerde schade van financiële aard is.

35      In de tweede plaats heeft de president van het Gerecht, waar het gaat om de vraag of rekwirante erin geslaagd was aan te tonen dat de aangehaalde schade ernstig en onherstelbaar was, zich baserend op de door rekwirante overgelegde gecontroleerde financiële overzichten voor 2016/2017, afgesloten op 30 juni 2017, in punt 50 van de bestreden beschikking vastgesteld dat uit die financiële overzichten ten eerste volgde dat rekwirante een reserve had aangelegd ter hoogte van de som die het voorwerp vormt van het terugvorderingsbevel, en dat, ten tweede, rekwirante destijds beschikte over twee nog open kredietlijnen van haar meerderheidsaandeelhouder, de eerste ter hoogte van 12 000 000 EUR, en de tweede ter hoogte van 42 000 000 EUR, en dat, ten derde, de meerderheidsaandeelhouder destijds had ingestemd met het verlenen van financiële steun teneinde rekwirante toe te laten haar activiteiten voort te zetten. De president van het Gerecht heeft daaraan, ten vierde, toegevoegd dat rekwirante niet had gesteld dat deze kredietlijnen niet meer geldig waren, of dat de meerderheidsaandeelhouder zou zijn teruggekomen op zijn toezegging om financiële steun te verlenen als dat nodig was om de voortzetting van haar activiteiten te waarborgen.

36      In de derde plaats heeft de president van het Gerecht in punt 51 van de bestreden beschikking aangegeven dat het, gelet op al deze elementen, aan rekwirante was om de redenen te geven waarom zij zich in een situatie bevond waarin haar financiële voortbestaan in gevaar was, of waarom er een risico was dat haar marktaandeel op een definitieve en onherstelbare wijze zou worden gewijzigd.

37      Hij heeft daarbij evenwel in punt 52 van de bestreden beschikking ook benadrukt dat rekwirante in de argumentatie omtrent haar financiële situatie, geen melding had gemaakt van de beschikbare kredietlijnen ten belope van 54 000 000 EUR en van de financiële steun die was toegezegd door haar meerderheidsaandeelhouder, en dat zij niet had uitgelegd om welke redenen, ondanks deze steun, moest worden vastgesteld dat er een risico was voor haar financiële voortbestaan.

38      In de vijfde plaats heeft de president in de punten 54 en 55 van de bestreden beschikking, wat het aangehaalde risico betreft dat het marktaandeel van rekwirante op aanzienlijke of onherstelbare wijze zou worden gewijzigd, gesteld dat haar argumentatie voornamelijk gebaseerd was op de hypothese dat haar gespannen financiële situatie haar niet zou toelaten om de bedragen in het terugvorderingsbevel te betalen zonder zeer ernstige gevolgen voor haar capaciteit om transfers van spelers te realiseren, en voor haar positionering op de markt van referentievoetbalclubs. Rekwirante zou echter hebben nagelaten gewag te maken van de in punt 37 van de onderhavige beschikking genoemde kredietlijnen en de steun van haar meerderheidsaandeelhouder.

39      Zoals blijkt uit de voorgaande overwegingen, en onder voorbehoud van het argument van rekwirante dat zij in de onmogelijkheid zou verkeren transfers van spelers te realiseren, op welk argument de president van het Gerecht in punt 55 van de bestreden beschikking een antwoord heeft gegeven waarvan de inhoud in het vorige punt van de onderhavige beschikking is herhaald, heeft de president van het Gerecht zich niet, zoals rekwirante in haar hogere voorziening betoogt, specifiek uitgelaten over de eventuele andere schade van niet-financiële aard die zij in haar memories van 24 januari 2018 en 5 februari 2018 had aangevoerd.

40      Er zij aan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, de beslissingen van het Gerecht op toereikende wijze gemotiveerd moeten zijn zodat het Hof in staat is zijn rechterlijk toezicht uit te oefenen. Dienaangaande volstaat het dat de redenering duidelijk en begrijpelijk is en bovendien van dien aard is dat zij een motivering vormt voor de conclusie die zij beoogt te onderbouwen [zie in die zin beschikking van de president van het Hof van 18 oktober 2002, Commissie/Technische Glaswerke Ilmenau, C‑232/02 P(R), EU:C:2002:601, punt 56, en beschikking van de vicepresident van het Hof van 19 december 2013, Commissie/Duitsland, C‑426/13 P(R), EU:C:2013:848, punt 66]

41      Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt eveneens dat het Gerecht niet verplicht is om een uiteenzetting te geven die volledig en één voor één alle argumenten van de partijen in het geding volgt, en dat de motivering van het Gerecht dus impliciet kan zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom het Gerecht hun argumenten heeft afgewezen en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen [beschikking van de president van het Hof van 14 juni 2016, Chemtu Netherlands/EFSA, C‑134/16 P(R), niet gepubliceerd, EU:C:2016:442, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

42      Er zij in casu opgemerkt dat het geheel van schade waar rekwirante naar verwijst in haar memories van 24 januari en 5 februari 2018 met name, zoals het Gerecht het in wezen ook stelt in de punten 54 en 55 van de bestreden beschikking, gebaseerd is op de veronderstelling dat zij, om de in het terugvorderingsbevel genoemde bedragen te kunnen betalen, zou moeten vragen om de opening van een preventieve herstructureringsprocedure, of ten minste dat zij zich in de onmogelijkheid bevond om haar schulden aan haar spelers, technici, regulerende instanties of nog aan aangesloten clubs van de professionele voetballiga te voldoen.

43      In haar memorie van 24 januari 2018 voert rekwirante inderdaad aan dat, ten eerste, een verzoek tot opening van de preventieve herstructureringsprocedure „kan leiden tot een administratieve degradatie in de nationale competitie” of kon leiden tot het verlies van het statuut van aangeslotene door middel van uitsluiting van de sportieve entiteit, hetgeen de club die haar verplichtingen niet heeft nageleefd zou verplichten zich in te schrijven in een „niet-professionele” competitie. Zij voegde toe dat de indiening van een dergelijk verzoek mogelijk ook zou verhinderen dat zij een licentie ontvangt van de Union des associations européennes de football (UEFA). Rekwirante heeft voorts vermeld dat de belangrijkste vermogensrechtelijke gevolgen van deze situatie voor haar zouden bestaan in het verlies van de inkomsten uit de nationale en internationale competities, van de „spelers van de A-ploeg” die worden ingeruild voor een waardeloze of zwakke transfer, van de inkomsten uit de televisie-uitzendrechten, en van de reclame-inkomsten en de inkomsten uit merchandising. Ten slotte heeft rekwirante benadrukt dat het risico om één of zelfs twee seizoenen niet te kunnen deelnemen aan professionele wedstrijden voor haar een vernietigend effect zou hebben en onherstelbare schade zou veroorzaken aan het imago van de club, met als gevolg het massale vertrek van de „spelers van de A-ploeg”, evenals het verlies van verscheidene miljoenen euro’s aan regelmatige clubinkomsten.

44      In haar memorie van 5 februari 2018 heeft rekwirante tevens betoogd dat, overeenkomstig de statuten van de professionele voetballiga, het in gebreke blijven in de betaling van schulden aan spelers en technici, regulerende instanties of aangesloten clubs, wordt beschouwd als een zeer ernstige inbreuk, die kan leiden tot de opening van een tuchtprocedure en tot strenge sancties, zoals degradatie naar een lagere klasse, verlies van het statuut van aangeslotene of licentieverlies. Het loutere verzoek om opening van de preventieve herstructureringsprocedure kan er derhalve toe leiden dat rekwirante wordt verhinderd om haar financiële verplichtingen op korte termijn na te leven, en zo om deel te nemen aan de professionele wedstrijden van het volgende seizoen, hetgeen vernietigende vermogensrechtelijke en economische gevolgen zou hebben, en onherstelbare schade zou aanrichten aan het imago van de club.

45      Rekwirante heeft voor het Gerecht echter niet onderbouwd dat de in punt 42 van de onderhavige beschikking genoemde veronderstelling klopt. Zoals de president van het Gerecht immers heeft gesteld in de punten 48 tot en met 55 van de bestreden beschikking in het kader van zijn soevereine beoordeling van de feiten, waarvan de onnauwkeurigheid of de onjuistheid geenszins voor het Hof is aangevoerd, blijkt dat rekwirante die, volgens de vaststellingen van het Gerecht, beschikt over beschikbare kredietlijnen ten belope van 54 000 000 EUR en over financiële steun die is toegezegd door haar meerderheidsaandeelhouder, niet heeft uitgelegd om welke redenen, ondanks deze kredietlijnen en deze steun, zou moeten worden geconcludeerd dat er een risico bestaat voor haar financiële voortbestaan.

46      Bij gebreke van een dergelijk risico en van de opening van een eventuele preventieve herstructureringsprocedure, heeft de president de motiveringsplicht niet geschonden door het verzoek in kort geding af te wijzen, zonder specifiek een standpunt in te nemen ten aanzien van de argumenten van rekwirante over gestelde schade van niet-geldelijke of financiële aard die uit de opening van een dergelijke procedure zou volgen.

47      Hieruit volgt dat het eerste middel dient te worden afgewezen.

 Tweede middel

48      Met haar tweede middel betoogt rekwirante dat zij de president van het Gerecht, in antwoord op zijn vraag naar geactualiseerde informatie over haar financiële situatie, heeft gemeld dat een auditkantoor op het punt stond een verslag over haar tussentijdse financiële overzichten op 31 december 2017 af te ronden. Zij zou in dat verband in haar memories van 21 december 2017, 24 januari en 5 februari 2018 hebben gewezen op het belang van de presentatie van haar volledige tussentijdse financiële overzichten en het genoemde verslag, vooraleer de president van het Gerecht zou beslissen op het verzoek in kort geding. De eerbiediging van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming zou vereisen dat de president van het Gerecht pas beslist op het verzoek in kort geding na ontvangst van deze stukken.

49      Volgens de Commissie is dit middel ongegrond.

50      Vooraf moet worden opgemerkt dat rekwirante in haar memorie van 21 december 2017 de president van het Gerecht heeft medegedeeld hem op 7 februari 2018 een ontwerp te kunnen bezorgen van de tussentijdse financiële overzichten per 31 december 2017, en, indien de president van het Gerecht dat wenselijk zou achten, het beperkte onderzoek van de tussentijdse financiële overzichten en de bijlage bij die tussentijdse financiële overzichten, na ontvangst op 31 maart 2018 van het in punt 48 van de onderhavige beschikking vermelde verslag van het auditkantoor.

51      In haar memorie van 24 januari 2018 heeft rekwirante eveneens een verzoek geformuleerd om haar tussentijdse financiële overzichten per 31 december 2017 voor te leggen om, naar eigen zeggen, de president van het Gerecht een algeheel en zo actueel mogelijk zicht op de financiële situatie te geven alvorens zijn beschikking te wijzen.

52      De president van het Gerecht heeft dit verzoek ingewilligd, waarop rekwirante op 5 februari 2018 de tussentijdse financiële overzichten heeft overgelegd. In de begeleidende memorie bij de genoemde overzichten heeft rekwirante de president van het Gerecht voorgesteld om hem, „gelet op het belang ervan”, de volledige financiële overzichten en het verslag van het auditkantoor dat op 31 maart 2018 zou zijn afgerond, voor te leggen.

53      Het staat in dit verband vast dat de president van het Gerecht aan dit voorstel geen gevolg heeft gegeven en de bestreden beschikking op 22 maart 2018 heeft gegeven.

54      Hiermee heeft de president van het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

55      Er zij immers aan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, het enkele verzoek in kort geding de verwerende partij in staat moet stellen om haar opmerkingen voor te bereiden, en de kortgedingrechter om op het verzoek te beschikken, in voorkomend geval zonder nadere informatie ter ondersteuning, omdat de voornaamste gegevens feitelijk en rechtens waarop het verzoek is gebaseerd uit de tekst zelf van dat verzoek moeten blijken (beschikking van de vicepresident van het Hof van 6 september 2016, Chemtu Netherlands/Commissie, C‑134/16, niet gepubliceerd, EU:C:2016:668, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56      Gelet op de snelheid die, naar haar aard, de kortgedingprocedure kenmerkt, kan redelijkerwijze van een partij die voorlopige maatregelen vraagt worden verwacht dat zij, behoudens in uitzonderlijke gevallen, vanaf de inleiding van haar verzoek alle beschikbare bewijselementen aandraagt ter ondersteuning ervan, zodat de kortgedingrechter de gegrondheid van het verzoek op die basis kan beoordelen (beschikking van de vicepresident van het Hof van 6 september 2016, Inclusion Alliance for Europe/Commissie, C‑378/16 P-R, niet gepubliceerd, EU:C:2016:668, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57      Zelfs al zou een bewijsstuk, zoals in dit geval, pas beschikbaar zijn na de inleiding van het verzoek in kort geding, blijkt uit de rechtspraak dat het uitsluitend de president toekomt om te beoordelen in hoeverre het noodzakelijk is om de hem ter beschikking gestelde informatie te laten vervolledigen in de zaken waarvan hij kennis neemt [zie in die zin arrest van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, EU:C:2005:408, punt 67, en beschikking van de vicepresident van het Hof van 17 mei 2018, Verenigde Staten/Apple Sales International e.a., C‑12/18 P(I), niet gepubliceerd, EU:C:2018:330, punt 22].

58      In casu heeft de president van het Gerecht in punt 36 van de bestreden beschikking overwogen dat hij, gelet op de elementen in het dossier, over alle noodzakelijke elementen beschikte om te beslissen op het verzoek in kort geding.

59      De waardering van de bewijskracht van de processtukken maakt bovendien deel uit van de soevereine beoordeling van de feiten door het Gerecht, welke door het Hof in hogere voorziening niet wordt getoetst, behoudens ingeval van een onjuiste voorstelling van de aan het Gerecht voorgelegde bewijselementen of wanneer de materiële onjuistheid van hetgeen het Gerecht heeft vastgesteld, uit de processtukken volgt (arresten van 16 juli 2009, Der Grüne Punkt – Duales System Deutschland/Commissie, C‑385/07 P, EU:C:2009:456, punt 163, en 19 maart 2015, Dole Food en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, C‑286/13 P, EU:C:2015:184, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

60      Een dergelijke onnauwkeurigheid of onjuistheid wordt in de hogere voorziening echter niet aangevoerd. Integendeel, daarin wordt door rekwirante benadrukt dat het door het auditkantoor opgestelde auditverslag over het beperkte onderzoek van de volledige tussentijdse financiële overzichten, dat haar uiteindelijk is verstrekt op 23 maart 2018, zich beperkte tot „het bevestigen van de financiële situatie van de club zoals die blijkt uit de voorlopige financiële overzichten van de club op 31 december 2017”.

61      Bijgevolg moet het tweede middel worden afgewezen en de hogere voorziening in haar geheel worden afgewezen.

 Kosten

62      Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 184, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

63      Aangezien de Commissie heeft gevorderd dat rekwirante in de kosten wordt verwezen en deze laatste in het ongelijk is gesteld, dient rekwirante te worden verwezen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening en die van de kortgedingprocedure in zaak C‑315/18 P(R)-R.

Om die redenen beschikt de rechter in kort geding:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Valencia Club de Fútbol SAD wordt verwezen in de kosten van de onderhavige procedure in hogere voorziening en van de kortgedingprocedure in zaak C315/18 P(R)-R.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.